Episodios

  • Jozua betekent letterlijk ‘God redt’. Het is de Hebreeuwse versie van de naam die in het Grieks met ‘Jezus’ wordt vertaald. Het is prachtig om deze symboliek te zien. Jozua - ‘God redt’ - loodst zijn volk het beloofde land in, net zoals Jezus ons het koninkrijk van God inleidt.

    Jozua is voor het volk Israël een uiterst belangrijk boek. Hierin wordt namelijk de belofte vervuld die God ongeveer zeshonderd jaar eerder aan Abraham deed. Zijn nakomelingen zouden het land bezitten dat God Abraham zou wijzen. Dit Bijbelboek bestaat uit vier delen:

    1. Oversteek

    Eindelijk is het zo ver. Veertig jaar na de bevrijding uit Egypte steekt Israël de grensrivier de Jordaan over. De ark van het verbond gaat voor hen uit en zodra de priesters die de ark dragen het water betreden, stroomt het water weg. God herhaalt dus het wonder van veertig jaar eerder, toen hij de Rietzee opende om Israël te helpen ontsnappen aan het Egyptische leger. Alle ‘weerbare mannen’ steken over, klaar voor de strijd. Maar het is Gods strijd, zo maakt de Heer duidelijk aan Jozua. Nog voor de eerste slag ontmoet Jozua, terwijl hij in zijn eentje wandelt, een hemelse Krijger. Het is een engelachtig wezen, iemand die gelijk is aan God, want Jozua moet - net als Mozes ruim veertig jaar eerder - zijn sandalen uittrekken. Jozua vraagt: ‘Bent u voor ons of voor hen?’ Het antwoord luidt: ‘Geen van beiden’. Ofwel: deze strijd gaat niet om Israël en de Kanaänitische volken, maar om God. De vraag is of Jozua God wil volgen bij deze oorlog. Het antwoord is ‘ja’. Jozua doet telkens wat God hem opdraagt.

    2. Verovering

    Nu volgen de slagvelden. Jericho valt - letterlijk - nadat Israël zeven dag lang rondjes heeft gelopen om de zwaar versterkte stad. God werpt hen de vijand in de schoot, omdat Israël doet wat God opdraagt. Bij de volgende verovering gaat het echter mis, omdat één man spullen heeft gestolen die aan God waren gewijd. Israël lijdt een verlies en moet eerst de zonde uit zijn midden verwijderen voor het verder kan gaan met de verovering. Daarna veroveren ze de stad Ai wel, en vele andere steden volgen.

    Voor ons christenen is al dit bloedvergieten moeilijk te begrijpen. Maar zoals ik eerder schreef: deze Kanaänitische volken deden gruwelijke dingen. Ze leefden losbandig, aanbaden andere goden, offerden kinderen en kwamen niet tot inkeer. Maar toch… was het nodig om iedereen uit te moorden?

    De Bijbeltekst lijkt te suggereren dat dit inderdaad gebeurde, maar als je iets verder kijkt, dan blijken zinnen als ‘ze lieten niemand in leven’ figuurlijk bedoeld te zijn. Ja, er kwamen veel mensen om, absoluut. Toch is hier geen sprake van brute genocide. Zo vertelt God dat ze de vijandelijke volken moeten vernietigen, maar vervolgens geeft Hij de regel dat Israëlieten niet met de Kanaänieten mogen trouwen. En waar in het ene hoofdstuk staat dat alle mensen zijn gedood in een bepaalde stad, blijken in het volgende hoofdstuk toch nog Kanaänieten te leven in die plaats.

    Bovendien gaf God de mensen nog een kans om tot inkeer te komen. Zeven dagen lang hadden de inwoners van Jericho zich bij Israël kunnen aansluiten. Ze hadden immers gehoord van ‘hun’ God. Niemand deed het, behalve de prostituee Rachab en haar familie. De Chiwwieten kozen ervoor zich bij Gods volk aan te sluiten. Ze gebruikten daarvoor een list (dat was wellicht niet nodig geweest), en het leidde tot een vredesverdrag. Andere volken hadden hier ook voor kunnen kiezen. Maar ze deden het niet. Ze bleven trouw aan hun eigen goden en moesten daarvoor de prijs betalen.

    De verovering van het beloofde land is de enige keer dat God Israël oproept om ten strijde te trekken. Kanaän wordt aan hen gegeven en de volken moeten worden verdreven. Voor de rest moet Gods volk de vrede bewaren. Dus de bedoeling van deze oorlogsverhalen is niet om duidelijk te maken dat we gewelddadig mogen zijn uit naam van de Heer. Gods opdracht voor Israël was heel specifiek voor die tijd en dat land bedoeld. Zij moesten recht brengen in het land Kanaän.

    3. Verdeling

    Tegen het einde van Jozua’s leven is nog niet het hele land veroverd. Toch wordt het land vast verdeeld. Dit zijn niet de meest interessante hoofdstukken uit de Bijbel, maar het is wel belangrijk dat ze er zijn. Dit is namelijk het tastbare bewijs dat God Zijn belofte aan Abraham, Isaak en Jakob is nagekomen.

    4. Dienen

    Aan het einde van zijn leven doet Jozua wat Mozes ook al deed: hij houdt afscheidstoespraken. De woorden zijn anders, maar de strekking is hetzelfde. Hij roept het volk op om Gods wil te doen, Hem te volgen en te gehoorzamen. Hij herinnert Israël aan Gods trouw en barmhartigheid, hoe Hij hen naar het beloofde land heeft gebracht, en de Kanaänieten heeft verslagen. Jozua roept op om God te blijven dienen en niet achter andere goden aan te gaan. ‘Hou je aan de afspraken van het verbond en het zal je goed gaan’, is wat hij probeert over te brengen. ‘Zijn jullie ontrouw, dan wachten rampspoed en ballingschap.’

    Hij legt ieder individu de keuze voor die we steeds opnieuw tegenkomen in de Bijbel: kies wie je wilt dienen.

    ‘Nu dan,’ vervolgde Jozua, ‘eerbiedig de Heer, dien hem met onvoorwaardelijke trouw en doe de goden weg die uw voorouders ten oosten van de Eufraat en in Egypte hebben gediend. Dien alleen de Heer. Wanneer u daar niet toe bereid bent, kies dan nu wie u wel wilt dienen: de goden van uw voorouders ten oosten van de Eufraat of de goden van de Amorieten, van wie u nu het land bewoont. In ieder geval zullen ik en mijn familie de Heer dienen.’ - Jozua 24:14-15

    De mensen die Jozua horen, kiezen voor God. De vraag is natuurlijk of Israël inderdaad trouw blijft aan de Heer, of dat hun opstandige natuur het toch weer overneemt. Wederom een schitterende cliffhanger aan het eind van een Bijbelboek.

  • Lezen: Exodus 3:1-14

    ‘Het Nederlandse team boekte een glorieuze overwinning’, zou een sportverslaggever kunnen zeggen. Hij bedoelt daarmee dat de zege op schitterende en overtuigende wijze werd behaald.

    Wist je dat de term ‘glorie’ ook vaak in de Bijbel voorkomt? In de Bijbel gaat het veel over de ‘glorie van God’. Er worden ook wel andere termen gebruikt. Bijvoorbeeld: ‘Gods grootheid’, ‘Gods majesteit’, ‘Gods heerlijkheid’ of ‘Gods luister’.

    De term ‘glorie van God’ is niet iets waar in kerken veel over wordt gepreekt. Ik denk omdat het ons een ongemakkelijk gevoel geeft. Als je een beetje cynisch bent, dan kun je zeggen dat God wel erg vol is van zichzelf. Alles draait om Hem. En als je Hem niet voldoende eer geeft, dan krijg je daar nog straf voor ook... Zo wordt de Bijbel vaak uitgelegd door mensen die het idee van Gods glorie niet begrijpen.

    Wij zijn opgevoed met de gedachte dat iedereen gelijk is. Maar God benadrukt steeds weer dat Hij boven ons staat. Eh… is dat niet een beetje egoïstisch? Oneerlijk zelfs?

    Nu moet ik toegeven: Gods glorie is best ingewikkeld. Wat wordt hiermee bedoeld? En waarom is dit zo belangrijk voor God?

    Laten we, net als in de vorige les, teruggaan naar het Bijbelboek Exodus. In dit boek wordt beschreven hoe God zijn volk Israël uit Egypte bevrijdt. Hij doet dit door allerlei plagen op Egypte te laten neerkomen.

    Waarom doet Hij dat? Omdat Egypte God had beroofd van zijn glorie, van zijn eer. Ze hadden afgodsbeelden neergezet en vereerden die in plaats van de Heer. Had Egypte zijn hoofd gebogen, dan waren de tien rampen niet nodig geweest.

    Maar wat doet Israël, kort nadat ze tegen God hebben gezegd dat zij Hem wel willen volgen? Terwijl Mozes op de berg met God in gesprek is maken ze een afgodsbeeld. Laten we lezen.

    Exodus 3:1-4

    Toen het volk merkte dat Mozes lang wegbleef en maar niet van de berg af kwam, verdrongen ze zich om Aäron en eisten van hem: ‘Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet.’

    Aäron antwoordde: ‘Neem dan uw vrouwen, zonen en dochters hun gouden oorringen af en breng die bij mij.’ Hierop deden alle Israëlieten zonder aarzelen hun gouden oorringen af en gaven die aan Aäron. Alles wat ze hem brachten smolt hij om en hij goot er een beeld van in de vorm van een stierkalf. Het volk riep uit: ‘Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!’ Toen Aäron zag wat er gebeurde, bouwde hij een altaar voor het beeld en kondigde hij aan dat er de volgende dag een feest voor de HEER zou zijn. De volgende morgen vroeg brachten ze brandoffers en vredeoffers. Ze gingen zitten om te eten en te drinken, en stonden daarna op om uitbundig feest te vieren.

    De HEER zei tegen Mozes: ‘Ga terug naar beneden, want jouw volk, dat je uit Egypte hebt geleid, misdraagt zich. Nu al zijn ze afgeweken van de weg die Ik hun gewezen heb. Ze hebben een stierenbeeld gemaakt, hebben daarvoor neergeknield, er offers aan gebracht en gezegd: “Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!”’

    De HEER zei verder tegen Mozes: ‘Ik weet hoe onhandelbaar dit volk is. Houd Mij niet tegen: mijn brandende toorn zal hen verteren. Maar uit jou zal Ik een groot volk laten voortkomen.’

    Mozes probeerde de HEER, zijn God, milder te stemmen: ‘Wilt U dan uw toorn laten ontbranden tegen uw eigen volk, HEER, dat U met sterke hand en grote macht uit Egypte hebt bevrijd? Wilt U dat de Egyptenaren zeggen: “Hij heeft hen bevrijd om hen in het ongeluk te storten, om hen in het bergland te doden en van de aarde weg te vagen”?

    Wees niet langer toornig en zie ervan af onheil over uw volk te brengen! Denk toch aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël, aan wie U onder ede deze belofte hebt gedaan: “Ik zal jullie zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn, en het hele gebied waarvan Ik gesproken heb zal Ik hun voor altijd in bezit geven.”’

    Toen zag de HEER ervan af zijn volk te treffen met het onheil waarmee Hij gedreigd had.

    God is boos

    We zien hier dus dat God boos wordt. Het lijkt erop dat Hij dus menselijke emoties heeft. Maar er is een verschil. Wij kunnen boos worden in een opwelling, en daarbij de controle verliezen. Het is lastig voor te stellen, maar dat heeft God niet. De Bijbel probeert vooral aan te duiden dat God terecht boos werd. Het volk had net de almacht van God meegemaakt, en binnen een paar weken laten ze God alweer vallen als een baksteen. Ze vereren liever een dood voorwerp dat door mensenhanden is gemaakt, dan de levende, almachtige Schepper van hemel en aarde!

    En wat doet Mozes? Die springt in de bres voor het volk. Maar… dat doet hij niet in de eerste plaats om de mensen te helpen. Kijk maar eens naar wat hij bidt:

    ‘Wilt U dan uw toorn laten ontbranden tegen uw eigen volk, HEER, dat U met sterke hand en grote macht uit Egypte hebt bevrijd? Wilt U dat de Egyptenaren zeggen: “Hij heeft hen bevrijd om hen in het ongeluk te storten, om hen in het bergland te doden en van de aarde weg te vagen”?

    Wees niet langer toornig en zie ervan af onheil over uw volk te brengen! Denk toch aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël, aan wie U onder ede deze belofte hebt gedaan: “Ik zal jullie zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn, en het hele gebied waarvan Ik gesproken heb zal Ik hun voor altijd in bezit geven.”’

    Mozes zegt niet: ‘Deze mensen bedoelden het niet verkeerd’ of: ‘Het viel toch wel mee wat ze hebben gedaan?’ Hij doet een beroep op Gods glorie. ‘Wat zullen de andere volken van U denken als U dit volk niet langer beschermt?’ Hij stelt Gods reputatie dus centraal.

    Mozes weet waarom God Israël heeft bevrijd. Dat wordt even verderop in de Bijbel trouwens nog duidelijker: wat God aan Mozes heeft verteld is dat Israël een koninkrijk van priesters moest worden. Als Israël God trouw zou dienen, dan zou God hen trouw zegenen, en dan zouden andere volken zouden zo jaloers worden dat zij zich ook bij God zouden aansluiten.

    Op die manier kon God de hele aarde zegenen. Maar Israël was opstandig. ‘Uw beloftes staan nog steeds’, zegt Mozes. ‘Maak Uw eigen naam groot door trouw te blijven aan Uw beloftes.’ God ging mee met Mozes’ pleidooi en Hij spaarde het volk.

    Gods glorie is de som van Gods eigenschappen

    Het Oude Testament, dat oorspronkelijk in het Hebreeuws is geschreven, gebruikt meestal het woord kabod om Gods glorie aan te duiden. Kabod betekent letterlijk ‘zwaar in gewicht’. Als je iemand de eer geeft die hem toekomt, erken je zijn ‘belangrijkheid’, ofwel het gewicht van zijn unieke eigenschappen.

    Dit brengt ons al een stuk dichter bij een definitie van wat we bedoelen met Gods glorie. Misschien dat de meest simpele manier om Gods heerlijkheid te omschrijven is: ‘de som van al zijn unieke eigenschappen’. Dat kunnen we bijvoorbeeld zo weergeven:

    Gods liefde

    Gods alwetenheid

    Gods almacht

    Gods heiligheid

    Gods schoonheid

    Gods volmaaktheid

    Gods rechtvaardigheid

    Gods vergevingsgezindheid

    (enzovoort)

    ________________+

    = Gods glorie

    God zegt dat Hij vaak dingen doet omwille van zijn naam, ofwel: omwille van zijn glorie. Hier zien we dus dat alles wat God is, samenkomt onder noemer ‘Glods glorie’ of ‘Gods heerlijkheid’. Met andere woorden: als we het hebben over de ‘glorie van God’ bedoelen we zijn hele wezen: alles wat Hij is en volledig wie Hij is.

    Als we God verheerlijken, erkennen we dat Hij de allerhoogste is, dat er niemand is als Hij, niemand zo machtig, niemand zo liefdevol, niemand zo barmhartig, niemand zo genadig, niemand zo mooi, niemand zo eerbiedwaardig en niemand zo heilig. We zeggen dat Hij God is, en niemand anders.

    Is God egoïstisch?

    Dat brengt ons bij de vraag waarom God zo geobsedeerd lijkt door zijn glorie. Is Hij ijdel en egoïstisch? Voor veel mensen is dit een reden om zich van God af te keren.

    Televisiepresentatrice Oprah Winfrey bijvoorbeeld liep weg bij God toen ze ongeveer 27 jaar was. Ze was ervan overtuigd dat God liefde was, maar toen een voorganger vertelde over de jaloerse kant van God, kon ze daar niet mee omgaan.

    De bekende acteur Brad Pitt verliet de kerk omdat Hij Gods gedachtegang niet kon volgen. ‘Ik begrijp het idee niet van een God die zegt: “Je moet me erkennen. Je moet zeggen dat ik de beste ben en dan geef ik je eeuwig geluk. Als je dat niet doet, dan krijg je het niet!” Het lijkt om ego te gaan. Ik zie niet in hoe God vanuit zijn eigen ego kan werken. Het slaat nergens op.’

    Ook de christelijke schrijver C.S. Lewis begreep in zijn jonge jaren niet waarom God zo door zichzelf geobsedeerd leek en hoe dat strookte met het beeld van een liefdevolle God. ‘God leek wel een ijdele vrouw die complimenten wilde ontvangen.’

    Anders dan de twee genoemde tv-persoonlijkheden kwam Lewis er uiteindelijk achter dat God uit liefde zo bezig is met zijn eigen glorie. Niet uit egoïsme, maar uit liefde.

    Van wie hou jij heel erg veel? Zou je die persoon dan niet het allerbeste willen geven? Wat is het beste? Een huis? Een auto? Juwelen? Elke avond patat of juist elke avond luxe uit eten? God gunt ons ook het allerbeste. En wat is het allerbeste? Dat is God zelf!

    Al zijn liefde, al zijn zorg, al zijn bescherming, al zijn vergeving, alles wat Hij is en wie Hij is wil Hij aan jou geven. Hij wil dat zijn kinderen gelukkig zi...

  • ¿Faltan episodios?

    Pulsa aquí para actualizar resultados

  • Deuteronomium, het vijfde boek van de Bijbel, bestaat voor het grootste deel uit de afscheidsspeech van Mozes. Hij houdt deze toespraak dus veertig jaar na de uittocht uit Egypte. Zijn toehoorders moeten weten waar ze vandaan komen en waar ze naartoe gaan, wat hun missie in het leven is. Dus herhaalt Mozes hoe God Zijn volk uit Egypte bevrijdde. Hij komt ook uitgebreid terug op de overeenkomst die God met Israël sloot, dat ze zegen mogen verwachten als ze zich aan de bepalingen uit dit contract houden, maar straffen als ze dat niet doen.

    Het wordt duidelijk dat God wil dat Zijn volk anders is dan de huidige bewoners van het land Kanaän. De volken die hier nog wonen, leven losbandig, aanbidden andere goden en brengen zelfs met regelmaat kinderoffers. God weet dat als deze volken niet worden uitgeroeid, ze Zijn volk zullen verleiden om aan hun schandelijke praktijken mee te doen. Dat is de reden dat er zoveel bloed moet vloeien. God heeft hen tijd gegeven tot inkeer te komen, maar ze deden dat niet.

    Hoe rijmen we dit bloedvergieten met het beeld van een liefdevolle God? We komen daar op terug bij de volgende Bijbelboeken. Hier in Deuteronomium legt God via Mozes aan Israël uit hoe Zijn natie zich moet gedragen. De sleutelverzen vinden we in hoofdstuk 6. Deze tekst wordt ook wel de Joodse geloofsbelijdenis genoemd en is zeker de moeite waard om uit je hoofd te leren:

    ‘Luister, Israël, de Heer, onze God, de Heer is de enige! Heb daarom de Heer lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten.’ - Deuteronomium 6:4-5

    Dit vers vat eigenlijk de boodschap van het hele boek samen. Sterker nog, dit vers is de belangrijkste wet voor alle mensen die God volgen, zegt Jezus later. Het woord ‘luister’ betekent veel meer dan alleen maar horen wat de ander zegt. Het houdt ook in: ‘Gehoorzaam, doe wat ik zeg’. Daarnaast benadrukt Mozes dat de Heer de enige God is, en Hij deelt Zijn glorie niet met nepgoden, wat de volken om Israël heen dus wel doen. De oproep is om van God te houden. Het woord dat hier wordt gebruikt voor ‘liefhebben’ betekent veel meer dan een emotie die weer voorbij kan gaan. Vandaag kun je verliefd zijn, morgen kan dat over zijn. Maar hier wordt gesproken over 100 procent toewijding. Hou van God met je hele wezen, met alles wat je bent.

    Een koninkrijk van priesters

    Als je goed hebt opgelet, dan weet je nog dat Mozes eerder had gezegd dat Israël een koninkrijk van priesters zou vormen. Zij moesten de zegen van God verspreiden over de wereld. Hier vertelt Mozes hoe het volk dat moet doen, door alleen God te aanbidden, met hun hele hart, ziel en wil.

    Israël moet een tempel bouwen en daar God aanbidden. Een andere manier om God te eren, is door voor de armen te zorgen. Zo moeten de Israëlieten een tiende van hun inkomen afdragen aan de tempel en elke drie jaar nogmaals een tiende voor de armen. Daarnaast worden richtlijnen gegeven voor de karaktereigenschappen van de priesters en andere leiders. Anders dan bij de omringende volken, bepaalde Gods wet dus hoe er moest worden geleefd. Dat is een radicaal verschil met de andere naties waar de koning een soort god was en dus besloot wat wel en niet mocht. Bij Israël heeft God het voor het zeggen en Hij gaat profeten sturen om de leiders en het volk richting te geven.

    Er worden nog meer wetten uitgelegd. Realiseer je dat geen van deze wetten echt nieuw waren. Deuteronomium betekent ‘tweede wet’ of ‘herhaalde wet’. Mozes herhaalt wat God eerder duidelijk heeft gemaakt. De zegen voor Israël zal groot zijn, maar toch eindigt het boek wat in mineur. Mozes voorspelt namelijk dat na zijn dood het volk God opnieuw ongehoorzaam zal zijn en dat rampspoed Israël zal treffen.

    En zo zie je een terugkerend thema. Adam en Eva hadden al de keuze gehoorzaam of ongehoorzaam te zijn. Kaïn en Abel, Noach, Abraham, Isaak, Jakob en zijn zonen; elke generatie en elk individu moet zijn eigen beslissing nemen. Vertrouw je erop dat God het beste met je voorheeft of denk je dat je het beter weet?

    Een nieuw hart

    Mozes weet dat het volk God zal verlaten en weggevoerd zal worden. En dan spreekt hij de troostvolle woorden dat als Israël ‘zijn hart besnijdt’ het volk God weer lief kan hebben. Dus als de Israëlieten zich weer tot God keren, kunnen ze Hem opnieuw liefhebben en zal Hij hen bevrijden. Deze belofte dat God het opstandige hart van de mens zal veranderen, wordt later door andere profeten aangehaald. Dit is de hoop: dat God een nieuw hart schenkt.

    Mozes beëindigt zijn toespraak met een lied waarin hij waarschuwt en zegent. Dan benoemt God Jozua tot de nieuwe leider, loopt Mozes de berg op en sterft.

    Hier eindigen de eerste vijf Bijbelboeken, die volgens de overlevering door Mozes zijn geschreven. Israël staat op het punt het beloofde land te veroveren, maar er zijn nog zoveel vragen onbeantwoord:

    - Wanneer komt de nakomeling van Eva om de slang te vermorzelen en wie is Hij?

    - Hoe gaat God de wereld redden en alle natiën zegenen via het nageslacht van Abraham?

    - Hoe kan een heilige, rechtvaardige God toch genadig zijn aan opstandige mensen?

    - Hoe krijg je een nieuw hart?

    Deze vragen worden in de rest van de Bijbel beantwoord.

  • De Bijbel zegt in Romeinen 1 dat God zich in de schepping openbaart. Daarom begonnen we in de vorige overdenking met God als schepper. Maar er zijn meer manieren waarop God onthult wie Hij is. Als je God wilt leren kennen, is het heel nuttig om eens te kijken naar zijn namen.

    In het Engels kennen we de uitdrukking: What’s in a name? (Ofwel: ‘Wat zegt een naam?’) Maar hoe iemand heet is in de bijbel wel degelijk belangrijk. Je naam geeft aan wie je bent. In je naam ligt je wezen besloten. Toen Jezus werd geboren moesten Maria en Jozef Hem de naam Jezus geven. Dit betekent ‘God redt’. Jezus’ taak was immers om te laten zien dat God redt.

    Een vorige keer hadden we het al over Petrus. Zijn echte naam was Simon, maar Jezus noemde hem Petrus. Petrus betekent ‘rots’. En wist je dat er in de hemel een wit steentje voor jou klaarligt met daarop je echte naam?

    Jezus zegt in Openbaring 2:17: ‘Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal Ik van het verborgen manna geven, en ook een wit steentje waarop een nieuwe naam staat, die niemand kent behalve degene die het ontvangt.’

    God wil dat we Hem leren kennen. Daarom geeft Hij ons vele namen en titels die op Hem van toepassing zijn. Laten we er een aantal bekijken.

    1. Elohim – Hij is God

    De eerste naam van God die we in de Bijbel tegenkomen is Elohim. Waar bij ons in Genesis 1 staat: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde’, staat in het Hebreeuws: ‘In het begin schiep Elohim de hemel en de aarde’.

    Elohim is de meest algemene naam voor God. Deze naam komt meer dan 2.700 keer in de Bijbel voor. Elohim benadrukt Gods macht als de schepper van alle dingen. Het laat ook zien dat God ‘toereikend’ is. Meer dan Hem hebben we niet nodig.

    Psalm 68 zegt bijvoorbeeld:

    Geprezen zij de Heer, dag aan dag,

    deze Elohim draagt ons en redt ons. (Sela)

    Onze Elohim is een reddende Elohim,

    bij Elohim, de HEER, is bevrijding uit de dood. (Psalm 68:20-21)

    In dezelfde Psalm wordt gezegd dat God een vader is voor de vaderlozen en een beschermer van weduwes. Ook wordt God voorgesteld als iemand die afrekent met vijanden. In totaal wordt God 27 keer Elohim genoemd.

    2. Adonai – Heer

    Als je bij dat stukje uit Psalm 68 goed hebt opgelet, dan zie je dat God ook een keer ‘Heer’ wordt genoemd. In de Bijbel kom je dit woord veel vaker tegen. In het Hebreeuws staat er dan Adonai. Dat betekent ‘Heer’ of ‘Meester’. Het woord geeft dus een gezagsverhouding aan. God is de baas en verdient eer en respect.

    3. El-Shaddai – God is almachtig/ontzagwekkend

    De naam spreekt voor zich, maar het is interessant om te zien in welke situaties God zich El-Shaddai noemt. Neem Abraham (zijn naam betekent ‘vader van een menigte; voordat God een verbond met hem sloot heette hij Abram) en zijn vrouw Sara (dat betekent ‘vorstin’; zij heette eerst Sarai). Zij waren hoogbejaard, maar God beloofde hun toch een zoon. 24 jaar na die belofte was Sara nog steeds niet zwanger en Abraham ging twijfelen of het ooit nog zou gebeuren. En dan zegt de Bijbel:

    Toen Abram negenennegentig jaar was, verscheen de HEER aan hem en zei: ‘Ik ben God, de Ontzagwekkende. Richt je steeds naar mijn wil en leid een onberispelijk leven. Ik wil met jou een verbond aangaan en Ik zal je veel, heel veel nakomelingen geven.’ (Genesis 17:1-2)

    Deze woorden kwamen uit. Abraham kreeg een zoon en twee kleinzonen. Uit één van die kleinzonen werden twaalf achterkleinzonen geboren. Zij werden de vaders van de twaalf stammen van Israël. God is almachtig en ontzagwekkend. El-Shaddai. Hij doet wat Hij belooft.

    4. Jahweh – Ik ben die er zijn zal

    Onderaan deze overdenking vind je nog een lijstje met namen en titels die voor God worden gebruikt in de Bijbel, en voor nu wil ik er nog één uitlichten. Om die naam beter te begrijpen moeten we naar een bijzondere ontmoeting gaan in het Bijbelboek Exodus.

    Aan het begin van dit verhaal is het volk Israël tot slaaf gemaakt in Egypte. Mozes is geadopteerd door een Egyptische prinses, maar moet vluchten omdat hij een Egyptenaar heeft doodgeslagen. Hij woont veertig jaar bij een woestijnvolk. Op een dag is hij de schapen aan het hoeden als hij een doornstruik in brand ziet staan. Maar hoewel het vuur echt is, vergaan de takken van de struik niet.

    Hij komt dichterbij en hoort plotseling de stem van God. God geeft hem de opdracht om terug te gaan naar Egypte. Hij moet de farao vertellen dat Israël daar weg moet om God te dienen in een ander land.

    Mozes ziet de opdracht niet echt zitten en gaat in met God discussie. Laten we een stukje lezen.

    Maar Mozes zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’

    Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.”’

    Ook zei Hij tegen Mozes: ‘Zeg tegen hen: “De HEER heeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. En Hij heeft gezegd: ‘Zo wil Ik voor altijd heten, met die naam wil Ik worden aangeroepen door alle komende generaties.’” (Exodus 3:3-15)

    Uiteindelijk doet Mozes wat God hem opdraagt. Als je God wilt leren kennen, dan is het goed om stil te staan bij de naam Jahweh. Dat is zoals Hij wil heten. Letterlijk betekent Jahweh: ‘Ik ben’ of ‘Ik ben die Ik ben’ of zelfs: ‘Ik ben die er zijn zal’.

    De naam Jahweh wordt in onze Bijbel vaak vertaald met ‘Heer’. Dat is eigenlijk best verwarrend, want Adonai wordt ook vertaald met Heer. Waar in het Hebreeuws Jahweh wordt gebruikt, schrijft de Nederlandse Bijbel ‘HEER’ met hoofdletters. Staat er Adonai, dan krijgt alleen de ‘h’ een hoofdletter: ‘Heer’.

    Jahweh geeft dus ook aan dat God de Meester van alles is. Hij is de baas: vroeger, nu en tot in eeuwigheid. Jahweh regeert. In een latere overdenking komen we terug op deze naam.

    Samenvatting

    We hebben vier namen besproken:

    Elohim: Hij is God

    Adonai: Hij is Heer

    El-Shaddai: Hij is almachtig

    Jahweh: Ik ben die er zijn zal

    Maar er zijn meer namen in de Bijbel. Onder andere:

    Jahweh Rohi: de Heer is de Herder

    Jahweh Jireh: De Heer voorziet

    Jahweh Rophe – De Heer heelt/geneest/herstelt

    Jahweh Nissi – De Heer is mijn banier

    Jahweh Mekadesh – De Heer maakt je heilig

    Jahweh Shalom – De Heer is vrede

    Jahweh Tsidkenu – De Heer is onze gerechtigheid

    We hebben het nu over een aantal namen van God gehad, maar God heeft ook titels. De meest opvallende is wel ‘Vader’. In het Oude Testament wordt God slechts vijftien keer aangeduid als ‘Vader’, in de vier evangeliën in het Nieuwe Testament maar liefst 165 keer. In vrijwel alle gevallen in het Nieuwe Testament gaat het om Jezus die zijn trouwe leerlingen onderwijst. Daarmee zegt Hij dat gelovigen het voorrecht hebben om God ‘Vader’ te noemen.

    Vind je dat niet geweldig?!

  • Numeri betekent vrij vertaald ‘aantallen’. Dit boek gaat verder waar we met Mozes en het volk gebleven waren, aan de voet van de berg Sinai, maar begint met een volkstelling. De leiders schrijven het aantal weerbare mannen van boven de twintig jaar op en komen uit in totaal op 603.550. Dat zou betekenen dat er zich op dat moment in totaal maar liefst meer dan twee miljoen Israëlieten in de woestijn bevonden. Er zijn echter ook andere manieren om deze getallen uit te leggen. Laten we echter niet in discussies verzanden die afleiden van de kern. In Numeri zijn weer enkele belangrijke momenten te vinden in het verhaal van God en mens en het is nuttiger ons daarop te concentreren.

    God draagt Israël namelijk op om verder te trekken naar het beloofde land. Zijn wolk stijgt op bij dag en gaat voor het volk uit. ‘s Nachts is juist een vuurkolom te zien. Als ze hun kamp opslaan, dan bevindt de tabernakel zich in het centrum, met de Levieten - de stam die de priesters levert - daar omheen. Om hen heen hebben de elf andere stammen hun plek, met de stam Juda aan het hoofd. Daarna werkt Numeri nog een aantal voorschriften uit Leviticus verder uit. Het kamp moest namelijk zuiver zijn, want de Heilige God van Israël bevond zich in hun midden.

    In hoofdstuk 10 begint de grote tocht naar wat vandaag de dag ‘Israël’ is. Helaas waren er ondanks de wonderen van God en de goedheid die Hij had laten zien nog altijd veel mensen die terugverlangden naar de dagen van slavernij in Egypte. Want, zo zeiden ze, daar hadden ze tenminste nog eten en drinken. Tot nu toe hebben we steeds gezien dat God het beste voor heeft met de mens, en het enige wat Hij daarvoor terug verlangt, is vertrouwen. Hij wil Zijn glorie graag met de mens delen en alle mannen, vrouwen en kinderen zegenen. Maar het volk klaagt.

    God ontsteekt in woede en het ‘vuur van de Heer’ slaat om zich heen aan de rand van het kamp. De bang geworden Israëlieten vragen Mozes in te grijpen. Mozes bidt en God laat het vuur weer doven. De mensen blijven hardleers want het duurt niet lang voor ze opnieuw klagen dat ze geen vlees en vis hebben. God geeft Israël zoveel vlees dat het hun strot uitkomt. Les geleerd? Niet bepaald. Nu keren Mozes’ broer Aäron en zus Miriam zich tegen Mozes en ze krijgen een fikse vermaning van God.

    Verkenning van het beloofde land

    Inmiddels komt het volk aan bij het beloofde land, Kanaän genaamd. God draagt Mozes op enkele mannen dit land in te sturen om het te verkennen. Wat de twaalf zien, is een prachtig, vruchtbaar land, maar ook een land dat bewoond werd door verschillende sterke, goed bewapende volken die woonden in steden met brede en hoge muren. De meeste andere mannen laten zich daardoor ontmoedigen. Ze zeggen tegen Mozes en de leiders dat hun volk niet tegen die overmacht op kan. Maar Kaleb ziet dat anders. Hij zegt als enige:

    ‘We kunnen zonder problemen optrekken en het land in bezit nemen. We kunnen dat volk makkelijk aan.’ - Numeri 13:30

    Toch wordt niet naar hem geluisterd, maar wel naar de verkenners die de vreemde volken ‘reuzen’ noemen en zichzelf ‘sprinkhanen’. Israël barst collectief in tranen uit. Mozes, Aäron, Kaleb en Jozua (een andere verkenner) proberen hun volksgenoten nog moed in te praten maar tevergeefs. Israël wil een nieuwe leider, één die hen terugbrengt naar Egypte. De maat is vol voor God, die zoveel ongeloof niet kan dulden. Zou Hij die het machtige Egypte grotendeels vernietigde met tien plagen niet ook de eveneens slechte volken uit Kanaän kunnen verdrijven? Opnieuw neemt Hij zich voor om Israël uit te roeien en een frisse start te maken met alleen Mozes. Mozes pleit wederom voor het volk met een beroep op Gods barmhartigheid en reputatie.

    De gebeden van Mozes zijn interessant om eens te bestuderen. God verandert echt van gedachten als Mozes oprecht bidt. Maar Mozes probeert God nooit te overtuigen op basis van argumenten. God heeft nooit ongelijk. Mozes kan alleen een beroep doen op Gods karakter, glorie en eerder gemaakte beloften. God vergeeft, maar het volk ontkomt niet aan de gevolgen van de ongehoorzaamheid. Ze krijgen wat ze willen: ze zullen het beloofde land nooit binnen gaan, maar veertig jaar in de woestijn zwerven. Alleen hun kinderen zullen de rivier oversteken en mogen wonen in dit land. Na die veertig jaar leefden alleen Kaleb (en Jozua) nog en zij veroverden het land Kanaän.

    Mozes had ook het beloofde land kunnen binnengaan, als hij niet ook een grote fout maakte. Het volk - inmiddels terug in de woestijn - klaagde op een zeker moment over het gebrek aan water (ze hadden God ook gewoon kunnen vragen) en Mozes moest tegen een rots zeggen dat er water uit moest ontspringen. Mozes was zelf echter gefrustreerd met het volk en sloeg tweemaal op de rots. Ook zei hij:

    ‘Luister opstandig, volk, zullen wij voor u uit deze rots water laten stromen?’ - Numeri 20:10

    Hij deed het voorkomen alsof Aäron en hij voor water zorgden. Zo beroofde hij God van Zijn eer en als straf mocht ook Mozes niet wonen in het beloofde land.

    Er zijn nog andere momenten dat het volk hardleers is. Bij één van die gebeurtenissen stuurt God een vreemde straf. Er verschijnen giftige slangen en als ze de Israëlieten bijten, sterven die na verloop van tijd. Mozes bidt tot God en die draagt hem op een koperen slang te maken en die vast te maken aan een paal. Iedereen die naar de slang kijkt, wordt genezen van de beet en zal niet sterven.

    Het is dit verhaal dat Jezus later op zichzelf betrekt tijdens zijn geheime bespreking met een wetsgeleerde, Nicodemus. Feitelijk zegt Jezus tegen hem: ‘Iedereen die naar Mij kijkt en in mij gelooft, wordt gered’. Zoals de slang - het symbool van de vloek van de zonde - aan een paal werd gehangen voor genezing, zo werd Jezus aan een paal gehangen. Hij droeg onze vloek en het enige wat je hoeft te doen om te worden gered van de zonde is naar Hem te kijken en te geloven.

    Zo zien we in Numeri dat God trouw is en de mens ontrouw en dat God in Zijn liefde en goedheid mensen vergeeft, maar zonden niet ongestraft kan laten. Toch biedt Hij telkens opnieuw een opening om weer bij Hem uit te komen.

    Een sprong van twintig jaar

    Als je even niet goed oplet in Numeri heb je niet door dat dit boek tweemaal een sprong maakt van telkens ongeveer twintig jaar. De eerste in hoofdstuk 16, nadat God vertelt dat de huidige generatie volwassenen niet het beloofde land mag binnengaan vanwege hun ongeloof, en de tweede in hoofdstuk 20, als Mozes op de rots slaat in plaats van dat hij er tegen spreekt om water te laten verschijnen. Al met al overbrugt Numeri met erg weinig tekst de veertig jaar die het volk Israël in de woestijn doorbracht. In die periode stierven alle volwassenen die eerder aan de grens met het beloofde land hadden gestaan.

    Behalve Mozes, Kaleb en Jozua. Maar God had ook Mozes gestraft voor zijn ongehoorzaamheid en hij wist dat nu zijn tijd was gekomen om te sterven. Met zijn 120 jaar had hij een respectabele leeftijd bereikt (hij was tachtig toen hij het volk uit Egypte leidde!). Er waren bijna geen Israëlieten meer in leven die zich de slavernij in Egypte konden herinneren. Alleen zij die veertig jaar geleden kind waren geweest. Wat wist de huidige generatie van de overeenkomst die God met het volk had gesloten? De hoogste tijd om hen te onderwijzen, denkt Mozes. Daar gaat het volgende Bijbelboek Deuteronomium over.

  • Lezen: Genesis 1:1 - 2:3

    Welkom bij de zesde les van deze reeks overdenkingen. Ik ga er altijd gemakshalve vanuit dat deelnemers vijf van deze overdenkingen per week lezen of luisteren, al doen sommige mensen dit dagelijks en gaan anderen iets trager. Welk tempo je ook aanhoudt, dat is niet zo belangrijk. Als het voor jou maar werkt.

    Ik heb deze Bijbelstudie serie in elk geval verdeeld in acht weken van ieder vijf dagen. Je kunt ook zeggen: acht thema’s met ieder vijf overdenkingen. Het eerste thema was ‘Het evangelie in een notendop’. We hebben gekeken naar hoe de Bijbel het goede nieuws in één vers, één verhaal, één gedicht, één gebeurtenis en één vraag stopt.

    Het slechte nieuws is dat iedereen tekortschiet en het goede nieuws is dat Jezus alles heeft goedgemaakt. Als je in Jezus gelooft, dan hoor je bij God en zul je nooit worden veroordeeld. Geloven is de combinatie van vertrouwen en gehoorzamen.

    In de tweede reeks van onze reis door de Bijbel gaan we proberen een karakterschets van God te maken. Wie is Hij nu werkelijk? Hierbij moeten we ons realiseren dat God te groot is om in woorden te vatten. We kunnen Hem nooit compleet zien en begrijpen. Dat is ons doel dus ook niet. Wat we gaan proberen is om Hem beter te leren kennen.

    We zijn uit op geestelijke groei. Geestelijke groei wil zeggen dat we God meer gaan vertrouwen en dat we meer op Jezus gaan lijken.

    De vraag die deze week centraal staat is: ‘Wie is God?’

    Het antwoord dat we vandaag bekijken is: God is de Schepper van hemel en aarde. Wat dit betekent gaan we nu onderzoeken.

    Genesis 1:1 - 2:3

    In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en doods, duisternis lag over de oervloed, en over het water zweefde Gods geest.

    God zei: ‘Laat er licht zijn,’ en er was licht. God zag dat het licht goed was, en Hij scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde Hij dag, de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag.

    God zei: ‘Laat er midden in het water een gewelf komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt.’ God maakte het gewelf en scheidde het water onder het gewelf van het water erboven. Zo gebeurde het. Hij noemde het gewelf hemel. Het werd avond en het werd morgen. De tweede dag.

    God zei: ‘Laat het water onder de hemel naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt.’ En zo gebeurde het. Het droge noemde Hij aarde, het samengestroomde water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was.

    God zei: ‘Laat overal op aarde jong groen ontkiemen: zaadvormende planten en alle soorten bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het. De aarde bracht jong groen voort: alle soorten zaadvormende planten en alle soorten bomen die vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd morgen. De derde dag.

    God zei: ‘Laten er lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten dienen als tekens die de feesten aangeven en de dagen en de jaren, en als lampen aan het hemelgewelf, om licht te geven op de aarde.’

    En zo gebeurde het. God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen, en ook de sterren. Hij plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, om te heersen over de dag en de nacht en om het licht te scheiden van de duisternis. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd morgen. De vierde dag.

    God zei: ‘Laat het water wemelen van levende wezens, en laten er boven de aarde, langs het hemelgewelf, vogels vliegen.’ En God schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt, en alle soorten vogels, alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was. God zegende ze met de woorden: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en vul het water van de zee. En ook de vogels moeten talrijk worden, overal op aarde.’ Het werd avond en het werd morgen. De vijfde dag.

    God zei: ‘Laat de aarde alle soorten levende wezens voortbrengen: alle soorten vee, kruipende dieren en wilde dieren.’ En zo gebeurde het. God maakte alle soorten in het wild levende dieren, alle soorten vee en alle soorten dieren die op de aardbodem rondkruipen. En God zag dat het goed was.

    God zei: ‘Laten Wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op Ons lijken; zij moeten heersen over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’

    God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’ Ook zei God: ‘Hierbij geef Ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef Ik alle groene planten tot voedsel.’

    En zo gebeurde het. God zag alles wat Hij had gemaakt: het was zeer goed. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.

    Was er nu wel of geen oerknal?

    Voordat we gaan kijken wat deze tekst ons over God vertelt, eerst een paar andere vragen. Was er wel of geen oerknal? Is de aarde miljarden jaren oud of slechts een paar duizend jaar? Klopt de evolutietheorie wel of niet? Maakte God echt maar twee mensen?

    Laten we eerlijk zijn: het begin van de Bijbel roept zo veel vragen op! Waarom geeft de Bijbel hier geen antwoord op? We moeten ons realiseren dat onze vragen alles te maken hebben met de tijd waarin WIJ leven: de 21e eeuw.

    Genesis is voor het eerst op papier gezet in waarschijnlijk de 15e eeuw voor Christus, de tijd van Mozes na de uittocht uit Egypte. De Israëlieten waren voormalige slaven die al generaties lang in een land woonden waar afgoderij aan de orde van de dag was, en waar ze zelf waarschijnlijk aan hadden meegedaan.

    Zij waren niet bekend met theorieën over een oerknal of over geleidelijke evolutie. Wel waren ze grootgebracht met de scheppingsmythes van Egypte en misschien ook wel die van andere volken. In die scheppingsverhalen is er sprake van chaos en geweld, en van daaruit werd de wereld door de goden gecreëerd.

    En dan verschijnt ineens de God van hun voorouders op het toneel. Hij stuurt vernietigende plagen naar het land waarin ze wonen en neemt hen vervolgens mee naar de woestijn. Ze hebben weleens verhalen over Hem gehoord van hun voorouders, maar wie is die God? Wat wil Hij van hen? Iedere volk had destijds zijn eigen god. Is dit ook een God die bij één volk hoort?

    Dit is waarom God aan Mozes vertelde dat Hij het is – en niet de Egyptische of andere goden – die alles gemaakt heeft en zijn plek gaf. Hij is de God van de hele schepping. Zijn schepping straalt rust en organisatie uit. Dit is zo anders dan de Egyptische scheppingsverhalen uit die tijd!

    Een literaire en geen natuurkundige beschrijving

    Maar dan nog… Hoe kan God eerst licht scheppen (dag 1) en dan pas de zon (dag 4)? Volgens veel atheïsten is dat alleen al het bewijs dat de Bijbel een sprookjesboek is. (Diezelfde mensen geloven wel dat er eerst niets was en dat dit vervolgens ontplofte, maar dat terzijde.)

    Toch is het een logische vraag. Het antwoord is dat de Bijbel geen poging doet om een natuurkundige verklaring voor het ontstaan van het universum te geven. De Bijbel geeft een literaire beschrijving, en geen natuurkundige.

    Voor ons is dat moeilijk te begrijpen, maar zie het als poëzie. ‘Jouw gelaat schittert als een diamant in het zonlicht’, zou een dichter kunnen zeggen over zijn geliefde. Natuurkundig gezien klopt er geen hout van deze stelling. Een gezicht kan niet schitteren, zeker niet als een diamant. Toch zal niemand hem de uitspraak verwijten. Hij geeft een literaire beschrijving, geen wetenschappelijke.

    God kiest woorden en gebruikt beelden in Genesis 1 en 2 die de mensen in de tijd van Mozes al konden begrijpen. Mozes leefde 3.500 jaar geleden. In mijn boek ‘Ik leer je de Bijbel lezen’ ga ik uitgebreider in op hoe wij deze eerste hoofdstukken van de Bijbel kunnen lezen. Hierin sla ik echt de brug tussen toen en nu.

    Laat me een voorbeeld geven. De Bijbel zegt dat God het licht scheidde van de duisternis op de eerste dag en dat Hij de zon, de maan en de sterren pas op de vierde dag liet verschijnen. Een moderne wetenschapper zou zeggen: ‘Dat kan niet.’ Een dichter zou zeggen: ‘Dat kan prima.’

    Als je Genesis 1 zou uittekenen, dan zie je dat God op dag 1 licht en duisternis van elkaar scheidt, terwijl op dag 4 zon, maan en sterren verschijnen. Op dag 2 wordt de hemel van het water gescheiden, en op dag 5 verschijnen de vogels en de vissen. Op dag 3 wordt het land van het water gescheiden en op dag 6 verschijnen de landdieren en de mens. Dag 1 is verbonden met dag 4, dag 2 met dag 5 en dag 3 met dag 6.

    En zo zijn er meer voorbeelden te geven. Genesis 1 is meer een gedicht over hoe God een thuis maakte voor ons dan een bouwtekening van het universum. Is er dan niets wetenschappelijks aan de Bijbel? Zeker wel!

    In vers 1 wordt gezegd dat God alles maakte door te spreken. Maar vervolgens legt de Bijbel niet uit hoe Hij dat deed. De nadruk ligt niet op de hoe-vraag maar op de waarom-vraag. Waarom heeft God alles gemaakt?

    Dit is veel...

  • Leviticus gaat verder waar Exodus bleef. Toch is dit Bijbelboek misschien wel het saaiste boek van de Bijbel. Zelf heb ik de neiging er zo vlug mogelijk doorheen te gaan. Er zit weinig verhaal in en staat bol van voorschriften, waarvan we de meeste niet meer hoeven na te leven. Toch is Leviticus een uiterst belangrijk boek dat je moet kennen om de rest van de Bijbel goed te kunnen begrijpen.

    Exodus eindigde er namelijk mee dat God weliswaar weer te midden van Israël woonde, maar dat niemand Hem kan benaderen. Zelfs Mozes niet. Dus roept God Mozes vanuit de tent. Hij kan de tent niet binnengaan. God geeft Mozes de nodige instructies. Hoofdstuk 1 tot en met 16 zijn bepalingen voor priesters en 17 tot en met 27 zijn heiligingswetten voor iedereen, ofwel: wat moet er wél en wat mag er niet gebeuren binnen het volk van Israël?

    Als eerste vertelt God via Mozes aan het volk hoe ze moeten offeren. Feitelijk biedt God twee manieren van offeren aan om Hem te bedanken en drie manieren om vergeving te vragen. Er zijn instructies voor de mensen die een offer willen brengen én instructies voor de priesters die daarbij helpen.

    Waarom zijn er eigenlijk dieroffers nodig om vergeving te vragen? Als we teruggaan naar de eerste hoofdstukken uit Genesis, dan zien we dat God een straf oplegt voor zondigen: de dood. Als je zondigt, zul je sterven. Maar God wil vergeving aanbieden en dus biedt Hij de mogelijkheid voor een plaatsvervangend offer. Een dier mag sterven in jouw plaats.

    God laat ook aan Mozes zien hoe Aäron en zijn zonen gewijd moeten worden als priesters. Dit is een uitgebreid ritueel vol symboliek. Helaas nemen Aärons zonen het niet zo nauw met de voorschriften. Ze bieden God een verkeerd vuur aan en worden ogenblikkelijk verteerd door het vuur van God. Ja, God wordt in Leviticus weer benaderbaar voor de mens, maar dat mag niet ten koste gaan van Zijn heiligheid.

    Heiligheid is een begrip dat moeilijk te bevatten is. Stel je God voor als gekleed in een onberispelijk wit gewaad. De mens neemt zonde mee in de vorm van modder aan zijn voeten en handen. Kan de mens dan dicht bij God komen? Nee. Het bestaat niet dat God wordt besmeurd. De mens moet eerst worden schoongewassen en net zo puur en schoon zijn als God zelf. God kon dus niet anders dan Aärons zonen ombrengen. Zijn heiligheid kán simpelweg niet in het geding komen. Dat is een harde waarheid.

    God gaat verder met allerlei wetten die uitleggen hoe Israël om moet gaan met voedsel en ziekten. Er zijn veel theorieën waarom bepaalde dieren wel of niet gegeten mochten worden. In zijn fantastische boek ‘Moderne Wetenschap in de Bijbel’ legt Ben Hobrink bijvoorbeeld uit dat in die tijd varkensvlees niet op een dusdanig hoge temperatuur gebraden kon worden dat het alle schadelijke bacteriën en wormen kon doden. Mensen zouden er dus flink ziek van kunnen worden. En toen in de Middeleeuwen de pest uitbrak, gebeurde dat bijna overal, behalve in de Joodse wijken waar men zich nog aan de voorschriften uit Leviticus hield.

    Grote Verzoendag

    Het hoogtepunt van Leviticus is echter hoofdstuk 16, waar God het volk opdraagt ieder jaar Grote Verzoendag te vieren. De kans is groot dat niet voor elke zonde van een Israëliet een offer wordt gebracht. Technisch gezien blijven er dus onvergeven zonden over. Om die reden wordt eenmaal per jaar een offer gebracht door de hogepriester (Aäron) ter vergeving van alle zonden. Na zichzelf gereinigd te hebben, offert hij één bok als reinigingsoffer voor het volk en stuurt hij de ander - de zondebok - de woestijn in. De priester belijdt de zonden en plaatst ze symbolisch op de bok die vervolgens de woestijn in loopt. Dit is een prachtig beeld: God wil de zonden van zijn mensen zo ver mogelijk van hen verwijderen.

    De laatste elf hoofdstukken van Leviticus worden door sommige bijbelwetenschappers wel de ‘heiligheidscode’ genoemd. Hierin legt God uit aan welke voorschriften de mensen zich nog meer moeten houden. Hier zitten weer allerlei connecties met de verdragen die God met het volk heeft gesloten. Als zij zich houden aan de bepalingen uit het contract en leven zoals God dat wil, dan zal Hij onder hen zijn. Hij brengt hen naar het beloofde land en zal ook daar met hen wonen. Doen ze dit niet en zijn ze ongehoorzaam, dan volgen er straffen. Rampen en plagen, oorlogen en ballingschap vallen het volk dan ten deel.

    Leviticus begint met God die Mozes vanuit de tent roept. Maar wat zien we direct aan het begin van het volgende boek, Numeri?

    ‘Hij (God) sprak tegen hem in de ontmoetingstent.’

    Gods plan werkt. Mozes kan namens het volk God ontmoeten op de plek waar Hij verblijft.

  • Lezen: Johannes 21:1-19

    Er is een prachtig lied van de christelijke band Casting Crowns. Het heet This is now (link naar YouTube) en het gaat over een van Jezus’ leerlingen, Petrus. Als je de evangeliën leest kom je de naam Petrus regelmatig tegen. Hij was de leider van de twaalf mannen die het dichtst bij Jezus stonden.

    Als Jezus een vraag stelt, dan geeft Petrus vaak antwoord namens de anderen. Hij is degene die het meest wordt geprezen door Jezus voor zijn geloof, maar ook degene die er het meest van langs krijgt. Hij is namelijk iemand met het hart op de tong. Eerst spreken, dan nadenken. Hij doet veel goed en maakt veel fouten.

    De avond voor zijn sterven maakt Jezus zijn leerlingen duidelijk dat Hij zal worden gearresteerd en dat Hij moet sterven. Petrus staat op en zegt tegen Jezus dat hij dit nooit zal toestaan – hij sterft nog liever samen met Jezus. Jezus zegt dan dat Petrus de komende nacht, nog voordat de haan zal kraaien, driemaal zal ontkennen dat hij Jezus kent.

    Jezus’ woorden komen uit. Als Jezus wordt gearresteerd, vlucht Petrus. Later die nacht wordt hem drie keer gevraagd of hij bij Jezus hoort. Petrus ontkent dit. En zo wordt de trouwe leerling een verrader.

    In het lied van Casting Crowns kijkt Petrus terug op deze gebeurtenis. Hij voelt zich leeg en waardeloos. Het beeld dat hij van zichzelf had is in duizend stukken gebroken. Hij is alleen nog maar een omhulsel.

    Toen Jezus uit de dood opstond, was Petrus natuurlijk blij. Hij was zijn Meester niet werkelijk verloren. Tegelijkertijd voelde hij zich nog steeds beschaamd over zijn verraad. Hij had Jezus in de steek gelaten. Welke hoop was er nog voor hem?

    Aan het eind van het evangelie van Johannes geeft Jezus hem die hoop weer terug. Hoe? Door het goede nieuws te verpakken in één enkele vraag.

    In het laatste hoofdstuk van Johannes wachten de leerlingen van Jezus in Galilea op Hem, zoals Hij hun had opgedragen. Maar het wachten duurt lang en daarom besluiten ze om hun oude beroep maar weer op te pakken. Ze gaan vissen.

    Johannes 21

    Hierna verscheen Jezus weer aan de leerlingen, nu bij het Meer van Tiberias. Dat gebeurde als volgt. Bij het meer waren Simon Petrus en Tomas (dat is Didymus, ‘tweeling’), Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee andere leerlingen. Simon Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’ ‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen. Ze stapten in de boot, maar de hele nacht vingen ze niets.

    Toen het al ochtend werd, stond Jezus op de oever. Maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. Hij riep: ‘Hebben jullie iets te eten, jongens?’

    ‘Nee,’ antwoordden ze. ‘Gooi het net uit aan de rechterkant van het schip,’ riep Jezus, ‘dan lukt het wel.’ Ze wierpen het net uit, en er zat zo veel vis in dat ze het niet omhoog konden trekken. De leerling van wie Jezus veel hield zei tegen Petrus: ‘Het is de Heer!’ Zodra Simon Petrus dat hoorde, deed hij zijn bovenkleed aan – want hij was nauwelijks gekleed – en sprong in het water.

    De andere leerlingen kwamen met de boot en sleepten het net vol vis achter zich aan. Ze waren niet ver van de oever, ongeveer tweehonderd el. Toen ze aan land kwamen zagen ze een vuurtje met vis erop en brood. Jezus zei: ‘Breng ook wat van de vis die jullie daarnet gevangen hebben.’

    Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het niet. Jezus zei tegen hen: ‘Kom, eet iets.’

    Geen van de leerlingen durfde Hem te vragen wie Hij was, ze begrepen dat het de Heer was. Jezus nam het brood en gaf hun ervan, en Hij gaf hun ook vis. Dit was al de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen nadat Hij uit de dood was opgestaan.

    Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief, meer dan de anderen hier?’

    Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, U weet dat ik van U houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’

    Nog eens vroeg Hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, U weet dat ik van U houd.’

    Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’ en voor de derde maal vroeg Hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van Me?’ Petrus werd verdrietig omdat Hij voor de derde keer vroeg of hij van Hem hield. Hij zei: ‘Heer, U weet alles, U weet toch dat ik van U houd.’

    Jezus zei: ‘Weid mijn schapen. Werkelijk, Ik verzeker je, toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.’ Met deze woorden duidde Hij aan hoe Petrus zou sterven tot eer van God. Daarna zei Hij: ‘Volg Mij.’

    Ontroerende scène

    Wat een ontroerende scène, vind je niet? Jezus is uit de dood opgestaan en bemoedigt zijn leerlingen. Maar één van hen heeft wat extra aandacht nodig. Dat is Petrus, de leider van de groep.

    Jezus moet altijd hebben geweten dat Petrus hem trouw zou dienen, behalve tijdens de nacht waarin Hij hem het meest nodig had toen hij vluchtte en ontkende dat hij bij Jezus hoorde. En hoewel Jezus dit wist, koos Hij Petrus toch uit.

    Dit laat zien dat Jezus mensen goed kent. Hij weet dat niemand volmaakt is en dat mensen grote fouten maken. Maar dat is voor Jezus geen reden om hen te laten vallen. Sterker nog: Jezus heeft een zwak voor mensen die extra kwetsbaar zijn.

    Petrus’ echte naam was Simon. Dat betekent ‘God heeft gehoord’. Maar Jezus was degene die hem een bijnaam gaf: Petrus. Dat betekent ‘rots’. Als iemand een rots is, dan is hij een stevige houvast voor anderen. Iemand op wie je kunt bouwen.

    Maar zo leren we Petrus niet kennen in de evangeliën. Hij is soms rotsvast, soms veranderlijk als het weer. En uiteindelijk brak hij zijn belofte. Hij ging niet mee met Jezus de dood in, maar vluchtte.

    Vissers van mensen

    En dan verschijnt de opgestane Jezus aan het strand terwijl de leerlingen aan het vissen zijn. Waarom hier en waarom nu? Ongeveer drie jaar eerder had Jezus daar ook gestaan. Ook toen waren Petrus en een paar andere mannen aan het vissen geweest en ook toen hadden ze ’s nachts niets gevangen.

    Jezus had hun, midden op de dag, opgedragen de netten weer uit te gooien. Dat ging tegen alle visserslogica in. Overdag zwemmen de vissen veel te diep. Als je wat wilt vangen, dan moet je dat ’s nachts doen. Toch luisterden ze naar Jezus en vervolgens haalden ze een enorme vracht vis uit het water.

    Dit wonder herhaalt zich hier, aan het eind van Johannes’ boek. Maar dat is niet het enige opvallende. Weet je namelijk wat Jezus tegen de leerlingen had gezegd die eerste keer? ‘Ik zal vissers van mensen van jullie maken.’

    Dat eerste wonder was niet bedoeld om te laten zien dat Jezus alles kan. Het was bedoeld om aan de leerlingen te laten zien hoeveel mensen zij het koninkrijk van God zouden binnenleiden. Dat is wat Jezus bedoelde met ‘Jullie zullen vissers van mensen worden’. Dankzij de leerlingen zouden veel mensen tot geloof komen.

    Maar… in de Bijbeltekst die we net hebben gelezen, voeren de leerlingen hun oude beroep weer uit. Ze zijn gestopt met het vissen naar mensen en ze willen weer gewone vissen vangen. Dat mislukt jammerlijk.

    En wat doet Jezus dan? Hij laat opnieuw zien dat Hij een ander plan met hen heeft. Voor de tweede keer doen ze een levensgrote vangst midden op de dag, nadat Jezus hun opgedragen heeft om de netten weer uit te werpen.

    En dan Petrus

    Petrus is de enige die overboord springt om naar Jezus toe te gaan. Je ziet zijn enthousiasme direct weer. Tegelijkertijd klimt hij ook weer terug om de rest te helpen met de netten. Dat was natuurlijk heel aardig, maar het is ook symbolisch. Petrus wil naar Jezus toe gaan, maar hij aarzelt ook.

    Ze eten samen van de vis en dan neemt Jezus Petrus apart. Jezus vraagt: ‘Houd je meer van Mij dan van hen?’ Het originele Grieks is veel krachtiger. Houd je meer van Mij dan van vissen? Houd je meer van Mij dan van de andere leerlingen? Ben je totaal toegewijd aan Mij? Houd je van Mij met onvoorwaardelijke, zelfopofferende liefde zoals God van mensen houdt?

    Het Griekse woord dat door Jezus wordt gebruikt is ‘agapè’. Dat is allesomvattende liefde.

    Petrus antwoordt: ‘Ik heb U lief’. Maar zijn woord voor ‘liefhebben’ is niet agapè, maar phileo. Phileo betekent dat je iemand liefhebt, maar niet dat die liefde onvoorwaardelijk is, of dat je jezelf voor die ander wilt opofferen.

    Het is alsof iemand aan je vraagt ‘Houd je van mij?’ en je antwoordt ‘Ik vind je wel aardig’.

    Eigenlijk wil Petrus uitroepen dat hij Jezus onvoorwaardelijk liefheeft, maar de praktijk heeft anders uitgewezen. Vroeger was hij Jezus’ vriend. Nu is hij Jezus’ verrader.

    Jezus stelt de vraag een tweede keer. ‘Heb je Mij onvoorwaardelijk lief?’ Agapè.

    Petrus zegt: ‘Ja, ik heb U lief’. Phileo. Petrus zegt tegen Jezus: ‘Ik wil u wel agapè-liefde geven, maar U en ik weten dat ik daar blijkbaar niet toe in staat ben. Ik heb U alleen phileo te bieden.

    En dan vraagt Jezus: ‘Petrus, heb je Mij dan maar een beetje lief?’ Phileo.

    Natuurlijk raakt dit Petrus diep. Want nu lijkt het alsof Jezus zelfs zijn phileo-liefde betwijfelt.

    Jezus gaat hier als een hartchirurg te werk. Zijn woorden zijn net zo scherp als het incisie-mes van de chirurg. Maar ze...

  • Israël verlaat Egypte

    De Egyptenaren maakten van dit aanbod geen gebruik en in één nacht stierven duizenden eerstgeborenen, onder wie de zoon van de farao. Murw geslagen geeft hij Mozes toestemming om met zijn volk te vertrekken. Maar het duurt niet lang voor hij zich bedenkt en de Israëlieten met zijn leger achtervolgt. Het weerloze volk kan nergens heen, want voor hen ligt de Rietzee. God splijt het water, zodat de Israëlieten veilig over kunnen steken. De Egyptenaren achtervolgen hen in hun overmoed en verdrinken op het moment dat God het water terug laat stromen.

    Mozes schrijft een prachtige lied om God te danken en te eren voor hun bevrijding. Het gaat over Gods koninkrijk en Zijn missie om het kwaad te confronteren en de wereld te verlossen. God zal Zijn volk naar het beloofde land brengen en hun Koning zijn.

    De euforie duurt echter niet lang. Het volk is op weg naar de berg Sinai en klaagt steen en been. Ze hebben honger en dorst, maar in plaats van dat ze aan God vragen om te voorzien, verwijten ze Mozes én God dat ze niet meer in Egypte zijn. Dit is natuurlijk super symbolisch voor het leven van christenen. God bevrijdt je en leidt je op weg naar een nieuw leven. Zodra het even lastig wordt, verlang je echter direct weer naar dat oude leven, ook al was dat een leven vol zonden.

    Nu blijkt dat niet alleen het hart van farao hard was. Ook het hart van de mensen uit Israël is keihard. Maar God zorgt er in al Zijn wijsheid en liefde voor dat het volk niets tekort komt en voorziet in eten en drinken.

    God leidt zijn volk naar de berg Sinai, ook wel eens Horeb genoemd. Waar die berg precies heeft gelegen, daar zijn geleerden het niet over eens. Sommigen nemen aan dat het wel in de Sinai-woestijn moet zijn, maar Saoedi-Arabië is waarschijnlijker. Uiteindelijk is de plaats niet zo interessant, wel wat er gebeurde.

    Wat ik zo mooi vind aan de Bijbel is dat God voortdurend terug én vooruit verwijst. In dit stuk zitten veel verwijzingen naar Jezus. Op de Sinai haalt God opnieuw de belofte aan die hij een paar eeuwen eerder aan Abraham heeft gedaan. In Genesis zagen we dat God met Abraham een verbond sloot. Via Abrahams familie zou God de wereld zegenen, vrede brengen en de relatie met Hem herstellen. Ofwel in het kort: het koninkrijk van God vestigen.

    En hier, op de berg Sinai, bekrachtigt God dat verbond met zijn volk. God zegt letterlijk:

    ‘Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort mij toe. Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.’ - Exodus 19:5-6

    Dus als Israël zich aan de overeenkomst met God houdt, zal het volk een koninkrijk van priesters zijn. Wat doen priesters (of dominees)? Als het goed is, wijzen ze de weg naar God en leven ze volgens Zijn wil. De Israëlieten worden dus Gods vertegenwoordiger op deze wereld, mits ze zich aan Gods geboden houden.

    Gods geboden

    Maar wat zijn die wetten en bepalingen precies? Tot op dit moment in de Bijbel heeft God de mensen niet verteld wat zondig is en wat niet. Abraham, Isaak, Jakob en Jakobs zonen wisten het misschien instinctief wel (Jozef pleegde geen overspel met de vrouw van zijn meester bijvoorbeeld), maar het stond nergens opgeschreven. Er was geen wet van God.

    In Exodus 20 komt daar verandering in. Mozes beklimt de berg en God maakt nogal een entree. Hij daalt neer in een wolk van donder en bliksem. Mozes moet met angst en beven naar boven gelopen zijn. Eenmaal aangekomen, geeft God hem de bepalingen van Gods wetten.

    God begint met de tien geboden. Samengevat:

    1. Vereer alleen God;

    2. Maak geen afbeeldingen van Hem;

    3. Misbruik de naam van God niet;

    4. Hou de sabbat (vrijdagavond tot zaterdagavond) in ere, beschouw het als een rustdag;

    5. Respecteer je vader en moeder;

    6. Pleeg geen moord;

    7. Pleeg geen overspel;

    8. Steel niet;

    9. Leg geen vals getuigenis af over een ander;

    10. Wees niet jaloers op wat een ander heeft;

    En daarna volgen regels die deze tien geboden verder uitwerken. Er zijn bepalingen voor hoe het volk God moet aanbidden, hoe ze recht moeten spreken en hoe ze samen moeten leven. Het is duidelijk dat God niet wil dat het door Hem uitgekozen volk op andere volken gaat lijken.

    Zoals je weet, zijn er bij een contract altijd twee of meer partijen betrokken en beiden moeten ze aan voorwaarden voldoen. Israël belooft te leven zoals God dat wil. Wat staat daar tegenover? God maakt zich weer bereikbaar voor de mens.

    Juist dit was tenslotte verloren gegaan toen Adam en Eva zondigden. Ze verloren het contact met God, die hen regelmatig in de tuin kwam bezoeken. Hij was aanwezig. Hier in Exodus belooft God dat Hij weer onder Zijn volk wil wonen. Mozes legt de overeenkomst voor aan het volk, Israël gaat akkoord en ter bekrachtiging besprenkelt Mozes het volk met bloed. (bij het laatste avondmaal verwijst Jezus naar dit ritueel als Hij een beker wijn pakt en zegt: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden’.)

    Dan beklimt Mozes de berg opnieuw. God geeft hem nu gedetailleerde beschrijvingen voor de bouw van een tabernakel, feitelijk een draagbaar heiligdom, ook wel de tent van de samenkomst genoemd.

    In die tent kan Mozes God namens het volk raadplegen. Deze heeft een voorhof met een altaar en een tent met een buiten- en een binnenkamer. In die binnenkamer - de allerheiligste plek - staat een gouden kist die de Ark van het Verbond wordt genoemd. Bovenop de kist zijn gouden engelen aangebracht. God heeft hier goed over nagedacht, want elk detail heeft symbolische waarde. De bloemen, de engelen, het goud en de juwelen, ze verwijzen allemaal terug naar de Hof van Eden. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de tabernakel een draagbare versie van die paradijselijke tuin uit de begintijd was. In de tabernakel komen Israël en God weer samen.

    Maar terwijl God Mozes instructies geeft, gaat het onderaan de berg helemaal mis. De mensen zijn bang dat Mozes niet meer terugkomt en dat ze God ook kwijt zijn. Ze zijn als schapen zonder herder en besluiten zelf een nieuwe god aan te stellen. Ze geven Mozes’ broer Aäron opdracht een gouden kalf te maken, zodat ze dat kunnen aanbidden als god. Daarmee breekt Israël direct het eerste en tweede gebod. Bovendien organiseren ze een losbandig feest waarbij zo’n beetje alle andere geboden eveneens worden overtreden.

    Mozes heeft hier hoog op de berg geen weet van, maar het ontgaat God niet. Hij ontsteekt in woede en vertelt Mozes dat Hij het volk wil uitroeien en alleen met Mozes verder wil gaan. Zoals zo vaak in het leven van Mozes, springt Mozes in de bres voor het volk. Hij strijdt voor hen in gebed. Hij kan niet vergoelijken wat er is gebeurd. Het was zondig en er zijn geen excuses. Dus Mozes kan alleen een beroep doen op Gods karakter en barmhartigheid. Hij smeekt God het volk te sparen zodat Hij trouw blijft aan het verbond met Abraham en zodat andere volken geen kwaad zullen spreken over de God van Israël die zijn volk bevrijdde en vervolgens vernietigde. God luistert naar Mozes en vergeeft het volk, hoewel veel personen worden omgebracht.

    Mozes daalt namelijk af, smijt het stierkalf in het vuur en geeft de opdracht aan een groep mannen om door het kamp te trekken en iedereen om te brengen die ze tegen komen. Drieduizend mensen sterven. Opvallend detail: na de hemelvaart van Jezus moesten Zijn leerlingen wachten op de komst van de Heilige Geest. Die kwam uiteindelijk op de dag die wij nu Pinksteren noemen. Dat is dezelfde dag waarop in de tijd van Mozes drieduizend mensen omkwamen. Maar wat gebeurde er toen Petrus en de andere leerlingen openlijk preekten in Jeruzalem op de eerste Pinksterdag? Drieduizend mensen kwamen tot geloof! We gaan daar uitgebreider op in als we bij Handelingen uitkomen.

    Het raadsel van God

    Nu verder met Exodus. God draagt het volk op verder te trekken, richting het beloofde land. Mozes verlangt naar Gods nabijheid op zijn reis en smeekt God of hij Hem mag zien in al Zijn glorie. God geeft toe, maar Mozes mag Zijn gezicht niet zien, want dan zal hij sterven. Dan zegt God één van de meest mysterieuze dingen uit de Bijbel. Je kunt dit ook wel het ‘raadsel van God’ noemen. Want als God voorbij trekt, roept Hij namelijk,

    ‘De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat en voor de schuld van de ouders de kinderen en kleinkinderen laat boeten, en ook het derde geslacht en het vierde.’ - Exodus 34:6-7

    Hoe kan een heilige, rechtvaardige God zonde ongestraft laten? God is een God van genade en liefde, maar kan kwade dingen niet straffeloos laten gebeuren. Hoe kan God een moordenaar vergeven? Dat zou niet eerlijk zijn ten opzichte van de familieleden van het slachtoffer. Zo heeft iedereen zonden gedaan die niet vergeven kunnen worden. Pas als Jezus op het toneel verschijnt, wordt dit raadsel echt opgelost. Dan blijkt dat Hij de straf draagt in onze plaats. Het kwaad wordt gestraft én er is vergeving mogelijk.

    God laat hier in Exodus dus al Zijn trouw zien, ook al is het volk Israël trouweloos. God vernieuwt zijn verbond en geeft opdracht de tabernakel te bouwen en in te richten. Dit Bijbelboek eindigt met Mozes die probeert de tent binnen te gaan, en hij kan het niet. De glorie van God is namelijk neergedaald op de tabernakel. Overdag is een wo...

  • Lezen: Marcus 15:1-39

    Ben je toevallig bekend met De kronieken van Narnia? Deze fantasyreeks is geschreven door een christelijke professor: C.S. Lewis. Hierin ontdekken drie broers en hun zusjes een magische kleerkast. Deze kast blijkt een portaal te zijn die hen naar een andere wereld brengt, naar Narnia.

    In deze wereld heerst een eeuwige winter, omdat een heks het land in bezit heeft genomen. Er is ook een goede leeuw. Die heet Aslan. Hij offert zichzelf op voor de bevolking van Narnia en komt daarna weer tot leven. Eigenlijk vertelt dit verhaal het evangelie op een nieuwe manier. De leeuw Aslan staat hierin symbool voor Jezus.

    Hoe is C.S. Lewis op dit idee gekomen? Op een koude winterdag liep hij eens door het bos. Hij zag daar een lantaarnpaal staan en bij die paal stond een beeldje van een kabouter. Even had de professor het idee dat hij in een andere wereld was beland.

    Het idee voor zijn boek ontstond dus uit één enkel beeld: een lantaarnpaal in een winters landschap. De rest van het verhaal is om dit ene plaatje heen gebouwd.

    Het bijzondere is dat dit voor de Bijbel ook geldt. Dat wil zeggen: in de hele Bijbel staat één beeld centraal, namelijk het beeld van Jezus die aan het kruis hangt. Het hele Oude Testament wijst hiernaar vooruit en het hele Nieuwe Testament bouwt hierop voort.

    De kruisiging van Jezus is het belangrijkste moment in de geschiedenis van de mensheid. Als je dus op zoek gaat naar één enkele gebeurtenis die het evangelie vertelt, kom je uit bij de kruisiging van Jezus.

    Laten we gaan lezen in het evangelie van Marcus. Dit is de oudste beschrijving van Jezus’ leven die we hebben. Marcus was een volgeling van Jezus en iemand die Petrus – de leider van de twaalf discipelen – goed kende. Zijn verslag is waarschijnlijk gebaseerd op wat Petrus hem heeft verteld.

    Marcus legt uit wat Jezus zei en deed, en hoe Hij zich uiteindelijk liet oppakken door de Joodse leiders, hoewel Hij onschuldig was.

    Marcus 15:1-39

    ’s Ochtends in alle vroegte kwamen de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden en het hele Sanhedrin in vergadering bijeen. Nadat ze Jezus geboeid hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus.

    Pilatus vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Hij antwoordde: ‘U zegt het.’

    De hogepriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen Hem in. Pilatus vroeg Hem toen: ‘Waarom antwoordt U niet? U hoort toch waar ze U allemaal van beschuldigen?’

    Maar Jezus zei helemaal niets meer, tot verwondering van Pilatus. Pilatus had de gewoonte om op het pesachfeest één gevangene, die door het volk gekozen werd, vrij te laten.

    Op dat moment zat er een zekere Barabbas gevangen, samen met de andere opstandelingen die tijdens het oproer hadden gemoord. Een grote groep mensen trok naar Pilatus en begon hem te vragen om ook nu te doen wat zijn gewoonte was. Pilatus vroeg hun: ‘Wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’

    Want hij begreep wel dat de hogepriesters Hem uit afgunst hadden uitgeleverd. Maar de hogepriesters hitsten de menigte op om te zeggen dat hij Barabbas moest vrijlaten. Toen zei Pilatus tegen hen: ‘Wat moet ik dan doen met de man die u de koning van de Joden noemt?’ En ze begonnen weer te schreeuwen. ‘Kruisig Hem!’ riepen ze. Pilatus vroeg: ‘Wat heeft Hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden nog harder: ‘Kruisig Hem!’

    Omdat Pilatus de menigte tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij. Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen.

    De soldaten leidden Hem weg, het paleis (dat is het pretorium) in, en riepen de hele cohort bijeen. Ze trokken Hem een purperen gewaad aan, vlochten een kroon van doorntakken en zetten Hem die op. Daarna brachten ze Hem hulde met de woorden: ‘Gegroet, koning van de Joden!’

    Ze sloegen Hem met een rietstok op het hoofd en bespuwden Hem, en bogen onderdanig voor Hem. Nadat ze Hem zo hadden bespot, trokken ze Hem het purperen gewaad uit en deden Hem zijn kleren weer aan.

    Toen brachten ze Hem naar buiten om Hem te kruisigen. Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te dragen. Ze brachten Hem naar Golgota, wat in onze taal ‘schedelplaats’ betekent.

    Ze wilden Hem met mirre vermengde wijn geven, maar Hij nam die niet aan. Ze kruisigden Hem en verdeelden zijn kleren onder elkaar; ze dobbelden erom wie wat zou krijgen. Het was in het derde uur na zonsopgang dat ze Hem kruisigden. Het opschrift met de aanklacht tegen Hem luidde: ‘De koning van de Joden’.

    Samen met Hem kruisigden ze twee misdadigers, de een rechts van Hem, de ander links. De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem: ‘Ach, kijk nou toch eens! Jij die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red jezelf toch door van het kruis af te komen.’

    Ook de hogepriesters en de schriftgeleerden maakten onder elkaar zulke spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf redden kan Hij niet; laat die messias, die koning van Israël, nu van het kruis afkomen. Als we dat zien, zullen we geloven!’ Ook de twee andere gekruisigden beschimpten Hem.

    Op het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani?’, wat in onze taal betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’

    Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hoor, Hij roept om Elia!’ Iemand ging snel een spons halen, dompelde die in water met azijn, stak de spons op een stok en probeerde Hem te laten drinken, terwijl hij zei: ‘Laten we nu maar eens zien of Elia komt om Hem eraf te halen.’

    Nadat Jezus luid geroepen had, blies Hij de laatste adem uit. En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën. Toen de centurio, die recht tegenover Hem stond, Hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’

    Wie is wie?

    In de tekst die we zojuist hebben gelezen maken we kennis met verschillende personen. In de eerste plaats met Jezus natuurlijk. Maar ook gaat het over de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden. Dit zijn dus alle belangrijke Joodse leiders. Zij moeten het volk voorgaan in hun aanbidding van God, maar ze doen het tegenovergestelde. Ze willen van de Zoon van God af en Hem doden.

    Hun probleem was dat ze het Joodse paasfeest niet konden vieren als ze bloed aan hun handen hadden, en dat was de belangrijkste gebeurtenis van het jaar. Daarom nemen ze Jezus mee naar Pilatus. Dat is een wrede, Romeinse gouverneur. De Romeinen waren namelijk de baas in dit gebied, en de provincie Judea – waar Jeruzalem lag – werd door deze Pilatus bestuurd.

    Hij verhoort Jezus om te controleren of de beschuldigingen juist zijn. Jezus antwoordt echter niet, tot frustratie van Pilatus. Ergens weet hij wel dat Jezus onschuldig is. Maar hij wil geen onrust in de stad. Dus probeert hij er met een list van af te komen.

    Hij laat een ter dood veroordeelde gevangene komen, genaamd Barabbas, en zegt dat de aanwezige mensen mogen kiezen wie er blijft leven en wie moet sterven: de moordenaar Barabbas of de onschuldige Jezus? Opgehitst door hun leiders kiezen de mensen voor de dood van Jezus.

    Jezus wordt vervolgens gemarteld en gekruisigd. Deze hele gebeurtenis laat zien hoe slecht de mensen zijn, in het bijzonder Pilatus en de Joodse leiders. Ze laten een onschuldige man op een verschrikkelijke manier sterven.

    Het evangelie wordt zichtbaar aan het kruis

    Toch was het nodig, want anders zouden onze zonden niet vergeven kunnen worden. Maar als je goed leest, dan zie je dat Marcus dit nergens letterlijk zegt. Er staat niet dat Jezus in onze plaats sterft.

    Nu moet je weten dat het Marcus’ bedoeling is om ons aan het nadenken te zetten. Is Jezus werkelijk de Zoon van God? Hoe kan iemand die gelijk is aan God dan sterven? Om dit duidelijk te maken, vermeldt Marcus allerlei details die zijn verbonden aan verhalen en gebeurtenissen uit het Oude Testament.

    Daarin wordt namelijk een koning beloofd die zal overwinnen. Marcus laat zien dat Jezus deze koning is. Hij krijgt een koningsmantel en een rietstok. Hij wordt dus neergezet als koning, maar dan wel als een koning die moet lijden. Hij wordt ook koning genoemd, maar tegelijkertijd wordt Hij hard geslagen.

    Jezus wordt vervolgens gekruisigd, terwijl de soldaten om zijn kleren dobbelen. Psalm 22 is een gedicht dat eeuwen eerder is geschreven, maar die vermeldt wel hoe iemand aan paal hangt terwijl er om zijn kleren wordt gegokt!

    Dat Jezus aan het kruis hangt, verwijst ook nog naar een ander verhaal uit het Oude Testament. Hierin werd het Israëlitische volk met een slangenplaag gestraft voor hun zonden. Hun leider moest toen een bronzen slang maken en deze aan een paal spijkeren. Iedereen die door een slang was gebeten maar naar dit beeld keek, werd gered. Het gif was niet dodelijk voor hem of haar. En hier in Marcus hangt een mens aan het kruis…

    Door God verlaten

    Een ander bijzonder detail is dat het drie uur lang donker werd. Duisternis staat symbool voor de afwezigheid van God. Het is dus een soort zichtbare straf voor het volk. Maar juist in deze uren moest Jezus zo lijden.

    En het aan eind daarvan, vlak voor Hij stierf, riep Jezus woorden uit die ook in Psalm 22 staan: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U...

  • Exodus betekent letterlijk ‘uittocht’. Dit Bijbelboek is als het vervolg van een goede film. Deel 2 pakt de draad van het verhaal van God en mens weer op, al zit er wel zo’n vierhonderd jaar tussen de dood van Jozef en de geboorte van Mozes, die naast God een hoofdrol vervult in dit boek. In die vier eeuwen is de wereld echter drastisch veranderd voor de nakomelingen van Jakob. Ja, God zegent hen met veel kinderen zoals hij aan Abraham had beloofd. En juist dat leidt tot problemen.

    De Egyptische farao die in Exodus aan de macht is, kent de voorgeschiedenis niet en vreest dat de Israëlieten op een dag tegen hem in opstand zullen komen. Hij wil het slavenvolk Israël juist klein en zwak houden en neemt een gruwelijk besluit: alle pasgeboren jongetjes moeten ogenblikkelijk worden verdronken in de rivier de Nijl.

    Laten we even op de rem trappen. Wat gebeurt hier? Om te beginnen, zien we dat farao zichzelf tot god verheven heeft. Hij laat zichzelf aanbidden, staat toe dat zijn volk talloze andere afgoden volgt en denkt dat hij over leven en dood mag beslissen. Hij staat dus vijandig tegenover God, maar er is ook een vijand die niet vaak met naam en toenaam wordt genoemd in de Bijbel.

    In Genesis 3 wordt hij de slang genoemd, andere benamingen zijn ‘Gods tegenstander’, de ‘duivel’, ‘Lucifer’ en ‘god van deze wereld’. De Bijbel legt later uit dat er voor de val van de mens een rebellie in de hemel was. Eén van de belangrijkste engelen kwam tegen God in opstand en sleepte 1/3 van alle engelen in zijn val met zich mee. Hij is geen partij voor God, maar doet zijn uiterste best om Gods plannen te dwarsbomen. Zo heeft hij vanaf het begin de mensen verleid kwade dingen te doen in de hoop dat God hen zou verlaten. Toen God beloofde een nieuwe Adam te sturen heeft deze duivel meer dan eens geprobeerd Abrahams nakomelingen uit te roeien.

    Wat we hier aan het begin van Exodus dus zien, is een regelrechte aanval op het verlossingsplan van God. Zonderen mannelijke kinderen zal het Israëlische volk immers uitsterven. Israël roept het uit tot God en God antwoordt.

    Eerst keert God farao’s plan om. Een Israëlische moeder gooit haar zoontje Mozes in de Nijl, maar wel in een waterdicht mandje. (Fun fact: het hier gebruikte Hebreeuwse woord voor ‘mandje’ is ‘Ark-je’.) De baby drijft af naar de plaats waar een Egyptische prinses aan het baden is, op een afstand gevolgd door zijn zus Miriam. De prinses vindt het kind, laat haar moederhart spreken en besluit de Hebreeuwse baby te houden. Maar aangezien er geen oplosmelk was in die tijd, moest ze wel een vrouw vinden die het kind kon zogen. Precies op dat moment verschijnt Miriam ten tonele en geeft ze aan dat haar moeder dat wel kan doen. De prinses betaalt Mozes’ moeder om voor hem te zorgen. Als de jongen ouder is, gaat hij aan het hof wonen.

    De God van zijn voorvaderen kent hij niet zo goed, maar hij verraadt zijn afkomst niet. Het doet hem pijn dat hij zoveel privileges geniet, terwijl zijn volksgenoten zo zwaar lijden onder de dwangarbeid die ze moeten doen. In een woedeaanval slaat hij een Egyptische opziener dood. Als blijkt dat getuigen hem hebben gezien, vlucht hij de woestijn in uit vrees te worden gearresteerd en gedood.

    Mozes sluit zich aan bij een woestijnvolk, trouwt en lijkt zijn afkomst volledig te vergeten. Tot veertig jaar later, Mozes is inmiddels tachtig, de God van zijn voorvaderen aan Mozes verschijnt. Hij spreekt tot de prins die inmiddels vrede heeft met zijn bestaan als herder en draagt hem op terug te gaan naar Israël. Want, zo zegt God, Hij ziet het leed van Israël en nu is de tijd gekomen om in te grijpen.

    Mozes sputtert flink tegen. Wie is hij om het op te nemen tegen de machtige farao? God is niet onder de indruk van al zijn tegenwerpingen en uiteindelijk keert Mozes terug naar Egypte en confronteert de farao met de opdracht van God. De farao weigert zijn slaven te laten gaan, precies zoals God voorspelde aan Mozes.

    De plagen

    Dus laat God het rampen regenen. Tien plagen stort Hij over Egypte uit. Hier volgen de eerste negen:

    1. Het water van de Nijl verandert voor enige tijd in bloed en is ondrinkbaar,

    2. Kikkers bestormen het land,

    3. Luizen (Statenvertaling) of muggen (NBG-vertaling) teisteren het land,

    4. Steekvliegen bezeren de Egyptenaren,

    5. Een veepest doet een groot deel van het Egyptische vee de das om,

    6. De Egyptenaren krijgen te maken met zweren op hun huid,

    7. Onweer, hagel en vuur verwoesten een groot deel van de Egyptische gebouwen,

    8. Sprinkhanen eten de gewassen,

    9. Het hele land van Egypte, behalve het gebied waar de Israëlieten wonen, wordt dagenlang in duisternis gehuld.

    Waarom strafte God Egypte zo? Het was een zondig volk dat andere goden volgde en zijn koning (de farao) ook als een god vereerde. Iedere plaag is een regelrechte aanval op de zondige samenleving, want iedere ramp was rechtstreeks gekoppeld aan minstens één god van Egypte. De god van de Nijl is bijvoorbeeld Sobek en hij symboliseert de vruchtbaarheid van de rivier en dus Egypte. De zonnegod, Ra, werd onttroond tijdens de negende plaag.

    Verschillende keren belooft de farao aan Mozes om het volk te laten gaan, maar zodra de ramp voorbij is, bedenkt hij zich weer. Vijf keer zegt de Bijbel dat de farao ‘zijn hart verhardde’. Zijn mededogen verdween dus. Maar de Bijbel zegt ook vijf keer dat God het hart van de farao verhardde. Dat maakt het voor ons ingewikkeld. Was het nu God of de farao die farao’s hart koud als een steen maakte?

    Het is moeilijk te verklaren, maar het punt dat de Bijbel lijkt te maken is dit: hoewel God wist dat de farao zijn hart zou verhardden en dat hij niet tot inkeer zou komen, geeft God hem toch telkens de kans. Had farao maar één van die kansen aangegrepen!

    Helaas doet hij dat niet en dus laat God de tiende plaag op Egypte neerdalen. De misdaad uit het begin van het verhaal - de dood van talloze jongetjes - wordt nu gewroken. Alle eerstgeborenen zullen omkomen, zowel die van de Egyptenaren als die van de Israëlieten.

    Hier zien we een parallel met het verhaal van Abraham die zijn zoon Isaak moet opofferen. Ook hier in Egypte wil God boetedoening voor de zonden van de mensen. Maar net zoals hij Abraham een plaatsvervangend offer aanbood, biedt God ook hier een uitweg. Voor zowel Israëlieten als Egyptenaren.

    God geeft via Mozes de opdracht om een lam te slachten en bloed op de deurposten te verven. Iedereen die in zo’n huis verblijft, wordt beschermd door het bloed van het lam.

    En zo gebeurt het dat Israël voor het eerst Pesach viert, een speciale maaltijd die nog altijd gevierd wordt door religieuze joden, waarbij ze hun kinderen vertellen over de uittocht uit Egypte. Deze maaltijd is uiteraard een vooruitwijzing naar het Lam van God: Jezus Christus, die later geslacht zou worden als plaatsvervangend offer.

  • Lezen: Psalmen 1

    De Bijbel is een dik boek. Het bestaat uit bijna twaalfhonderd hoofdstukken en meer dan zevenhonderdduizend woorden. Het is niet gek dat wij het soms maar moeilijk vinden om de Bijbel te begrijpen.

    Als je net begint met Bijbellezen – of je hebt de Bijbel nooit van A tot Z gelezen – dan kan ik me goed voorstellen dat je dit boek overweldigend vindt. Waar begin je? Hoe krijg je dat allemaal in je hoofd op een manier die te doen is?

    Bijbellezen moet je leren, vind ik. Je kunt de Bijbel zien als een grote stad. Misschien ben je er weleens op bezoek geweest, maar het is toch anders als je er gaat wonen. In het begin kun je misschien alleen je eigen huis of appartement vinden. Hoe langer je er woont, hoe beter je ook de nabije omgeving leert kennen. Dan de hele buurt, een volgende wijk, en nog een wijk. Na verloop van tijd ga je je er thuis voelen. Met de Bijbel is dat net zo.

    In het gedicht dat we zo gaan lezen staat dat het goed is om je dag en nacht in Gods wet te verdiepen. Wat hier wordt bedoeld is dat je Gods woord langzaam tot je neemt. Iedere dag een beetje. Uiteindelijk leer je de Bijbel steeds beter kennen en ga je je er steeds meer thuisvoelen.

    We vinden dit gedicht in het Bijbelboek ‘Psalmen’. Psalm is Hebreeuws voor ‘lofprijzing’. Deze liederen zijn opgeschreven tussen ongeveer 1400 en 400 jaar voor nul. Sommige gedichten prijzen God, in andere wordt Hij juist aangeklaagd.

    Veel van deze gedichten vertellen het goede nieuws in dichtvorm. In Psalm 1 komt dit bijvoorbeeld goed tot uiting. Laten we lezen.

    Psalmen 1

    Gelukkig de mens

    die niet meegaat met wie kwaad doen,

    die de weg van zondaars niet betreedt,

    bij spotters niet aan tafel zit,

    maar vreugde vindt in de wet van de HEER

    en zich verdiept in zijn wet, dag en nacht.

    Hij zal zijn als een boom,

    geplant aan stromend water.

    Op tijd draagt hij vrucht,

    zijn bladeren verdorren niet.

    Alles wat hij doet komt tot bloei.

    Zo niet de wettelozen!

    Zij zijn als kaf

    dat verwaait in de wind.

    Wettelozen houden niet stand waar recht heerst,

    zondaars niet in de kring van de rechtvaardigen.

    De HEER beschermt de weg van de rechtvaardigen,

    de weg van de wettelozen loopt dood.

    Gelukkig de mens

    De psalmen vinden we in het Oude Testament, het eerste deel van de Bijbel. Het Oude Testament is voor 99 procent in het Hebreeuws geschreven, de taal die de Israëlieten toen spraken. Psalm 1 is dus ook in het Hebreeuws geschreven en daarom kan de Nederlandse tekst van vertaling tot vertaling verschillen.

    Zo zegt de Nieuwe Bijbelvertaling ‘Gelukkig de mens’ en de Herziene Statenvertaling ‘Welzalig de man’. Het woord dat hier in het Hebreeuws wordt gebruikt is ashrey. Dit betekent ‘gezegend’. Meestal gebruikt de Bijbel een ander woord voor ‘gezegend’. Dat woord is barukh.

    Barukh betekent dat God ervoor zorgt dat je een goed leven hebt. Het woord ashrey betekent dat je gelukkig bent als je barukh bent. Eigenlijk zegt de schrijver van deze psalm: ‘O, het goede leven van de mens die…’

    Dus de NBV vertaalt het goed door te zeggen: ‘Gelukkig de mens’. Je bent echt gelukkig als je zo’n mens bent als die in deze psalm wordt beschreven.

    Hoe word je gelukkig?

    Wat zijn dan de kenmerken van zo’n mens? Hoe word je gelukkig? Er volgen drie dingen die deze mensen nalaten en één ding dat deze mens doet.

    Je gaat niet mee met mensen die kwade dingen doen.

    Je staat niet op de weg van zondaars.

    Je zit niet aan tafel met spotters.

    Bij dit soort Bijbelse gedichten is het altijd heel mooi om naar de bewegingen te kijken. Je gaat niet mee, je staat niet op, je zit niet. Gaan. Staan. Zitten. Of je nu gaat, staat of zit – je doet niets wat tegen de wil van God in gaat.

    En dan worden er drie manieren genoemd waarmee je tegen Gods wil in gaat. De eerste is door kwaad te doen. Kwaaddoeners zijn mensen die voor zichzelf leven ten koste van anderen. Ze doen anderen tekort.

    De tweede is door te zondigen. Zondigen in de Bijbel betekent letterlijk: ‘je doel missen’. Wat is het doel van christelijk leven? Dat je God liefhebt boven alles en je naaste als jezelf. Dat is de levensstijl die God van ons verlangt.

    Maar je kunt ook nog een spotter zijn. Een spotter is iemand die alles belachelijk maakt wat niet aan zijn of haar norm voldoet. Zelfs God wordt bespot. Andere mensen die niet zijn zoals zij worden naar beneden gehaald. Ze minachten hen.

    Als je deze dingen niet doet, dan ben je gelukkig. Tenminste… als je je dag en nacht in de wet verdiept.

    Kauwen op Gods woord

    Maar dat klinkt saai! Alsof je een of ander wetboek uit je hoofd moet leren. Gelukkig is dat niet wat er wordt bedoeld. Het Hebreeuwse woord dat hier wordt gebruikt voor ‘wet’ is thora. Dit betekent ‘wet’, maar ook ‘onderwijs’ of ‘instructie’. Eigenlijk staat er: ‘verdiep je in Gods onderwijs’. In zijn woord dus. In de Bijbel.

    Het woord voor ‘verdiepen’ is trouwens ook heel interessant. In het Hebreeuws staat er dat we moeten kauwen op Gods instructie. We moeten die dus net als voedsel in stukjes tot ons nemen, zodat we die kunnen verteren en de voedingsstoffen ervan kunnen opnemen. Het betekent niet dat we de hele dag door alleen maar mogen Bijbellezen, maar dat we ons voeden met Gods woord en dat de hele dag door in ons laten werken.

    Sterk als een boom aan het water

    Doe je dat, dan word je in geestelijk opzicht net zo sterk als een boom die aan het water staat. Je bloeit op, je draagt vrucht en je zult nooit omwaaien. Vergelijk dat maar weer eens met de slechte mensen. Waar jij een boom bent, daar worden zij vergeleken met het afval van graan dat wegwaait in de wind.

    Uiteindelijk zullen slechte mensen ten onder gaan. De goede mensen zullen standhouden. Daar zorgt God wel voor.

    Altijd twee keuzes

    Als je de Bijbel beter leert kennen zul je ontdekken dat God ons altijd twee keuzes voorhoudt: ga je de weg die Ik voor je heb uitgestippeld of ga je de weg van de mensen die hun doel missen?

    Deel één is natuurlijk het goede nieuws zelf: Jezus is voor onze zonden is gestorven. Maar het tweede deel is wel dat we positief moeten reageren op dat evangelie. We moeten wel de uitgestrekte hand van Jezus aanpakken.

    Daar gaat deze psalm over. Je bent zo sterk als een boom aan het water als je op Jezus vertrouwt en als je Hem gehoorzaamt.

    Een laag dieper

    Deze psalm laat ook het eerste deel van het evangelie zien. Als je een laag dieper graaft, dan zie dat deze psalm OOK van toepassing is op Jezus. Hij is namelijk de mens die niet meeging met de kwaaddoeners. Hij stond niet op de weg van de zondaars en Hij zat niet in de kring van spotters.

    Hij vond vreugde in Gods woord en verdiepte zich er dag en nacht in. Hij was als een sterke boom aan het water en Hij overwon het kwaad, waardoor Hij vrucht droeg. Weet je wat die vrucht is?

    Dat zijn wij! Dankzij Jezus’ offer hebben wij vrij toegang gekregen tot God. Onze zonden zijn vergeven. Ooit leefden we voor onszelf, maar nu leven we voor Jezus!

  • Langzaam maar zeker keren de mensen zich weer van God af. Ze onderwerpen de aarde, bouwen steden en beginnen zich steeds machtiger te voelen. Ze besluiten een toren te gaan maken die tot in de hemel reikt. Opnieuw wil de mens aan God gelijk zijn. God kan dat niet toestaan en brengt grote verwarring door mensen voortaan in verschillende talen te laten spreken. Er ontstaat verwarring. Mensen die zelfde taal spreken, zoeken elkaar op en besluiten te verhuizen.

    Adam en Eva werden vermoedelijk zo’n 4000 jaar voor Christus geschapen. De zondvloed vond plaats rond tussen 2500 en 2300 voor Christus en de toren van Babel zo’n 200 jaar later. Er zijn verschillende manieren om deze data uit te rekenen en ze leiden soms tot verschillende conclusies. Dus richt je niet teveel op deze jaartallen. Ze geven slechts een indicatie, zodat je een beetje beseft waar we zitten in het verhaal.

    Abraham

    Tussen de schepping in Genesis 1 en de toren van Babel in het begin van Genesis 11 zit dus zo’n tweeduizend jaar. Vanaf Genesis 11:10 verandert het verhaal drastisch. Hier kiest God namelijk een man uit via wie Hij de hele aarde en alle volken wil zegenen. Deze Abraham (eerst Abram genoemd) wordt de stamvader van het volk Israël en uiteindelijk ook van Jezus.

    Abraham werd geboren rond het jaar 2200 voor Christus en wordt door God geroepen om op weg te gaan naar een nieuw land.

    ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen. Ik zal je tot een groot volk maken,

    ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn. Ik zal zegenen wie jou zegenen, wie jou bespot, zal ik vervloeken. Alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij.’

    Deze kinderloze, 75-jarige oude Abraham en zijn vrouw Sara (eerst Saraï genoemd) worden op nogal een avontuur gestuurd. De beloning zal groot zijn, maar garanties hebben ze niet. Toch vertrouwen ze God. Ze geloven Hem op Zijn Woord.

    Dit is de sleutel tot het begrijpen van de rest van de Bijbel. God wil de aarde zegenen en de relatie tussen Hem en de mens weer goedmaken. Hij doet dit via Abrahams familie en daarom gaat de rest van de Bijbel voornamelijk over het nageslacht van Abraham. God wil het volk van Israël gebruiken om de andere natiën te zegenen. Dit is een voorrecht én een last. Als ze God volgen, worden ze gezegend en als ze ontrouw zijn, worden ze gestraft, zoals we later zullen zien. In feite doet God dezelfde belofte aan Zijn volk als Hij duizenden jaren eerder deed aan Adam en Eva: een volmaakt land om in te wonen, vrede onderling en een ongeschonden relatie tussen God en Abraham.

    Niemand uit de lijn van Abraham is echter volmaakt. Alle bekende, Bijbelse figuren maken fouten, soms met grote gevolgen. Toch blijft God wel trouw en Hij stuurt uiteindelijk Zijn eigen Zoon, Jezus Christus. Deze Messias, ofwel: Verlosser, brengt uiteindelijk vrede en recht.

    Abraham beseft dit allemaal nog niet als God naar hem toe komt. Hij moet in Hem geloven. De Bijbel zegt hierover,

    ‘Abraham vertrouwde op God en dat werd hem als een daad van gerechtigheid toegerekend. Iemand die zijn loon verdient, krijgt het niet als een gunst maar als een recht. Maar iemand zonder verdienste, die echter vertrouwt op hem die de schuldige vrijspreekt, wordt vanwege zijn vertrouwen rechtvaardig verklaard.’ - Romeinen 4:4-5

    Het zijn dus niet Abrahams daden die zijn zonden tenietdoen. God zal zijn fouten uitwissen. Abraham hoeft alleen maar op God te vertrouwen. Zie je waarom we het Oude Testament nodig hebben om het Nieuwe Testament te begrijpen? God doet het werk. Hij wil zegenen. Wij hoeven alleen maar op Zijn goedheid te vertrouwen. Dat wil niet zeggen dat er geen moeilijke perioden zullen zijn. Abraham maakte een zware reis, kwam soms in levensgevaar en moest nog eens 25 jaar wachten voor Sara en hij hun langverwachte zoon Isaak kregen.

    En tegen de tijd dat Isaak een jonge man was, stelde God Abraham nogmaals op de proef. Hij vroeg Abraham zijn zoon te offeren. Dit is misschien wel één van de meest onbegrepen verhalen uit de Bijbel. Vooral omdat de meeste mensen denken dat Isaak een klein kind was. Dat was niet zo. Hij was een jonge man die zelf zijn leven wilde afleggen als dat nodig was om God te dienen.

    De overeenkomsten tussen deze opdracht aan Abraham en Isaak en de opdracht aan Gods eigen Zoon, Jezus, zijn bijna eng. Abraham en Isaak gingen de berg Moria op, waar eeuwen later Jeruzalem zou worden gebouwd. Het is dus ook de berg waar Golgotha zich bevindt. God kwam op de eerste plaats, nog vóór Abrahams erfgenaam. Al het eerstgeborene behoorde God toe. De hele familie was afhankelijk van die eerstgeborene. Toen God aan Abraham vroeg om zijn zoon te offeren, moest hij dat doen voor de vergeving van de zonden van de familie.

    Maar Isaak was veel sterker dan Abraham. Het is waarschijnlijk dat hij zelf op het altaar is gaan liggen toen hij begreep dat er geen dier was om te offeren. Hij vroeg er zelfs zijn vader nog naar. Abraham had de moed niet om de waarheid te vertellen en deed onbewust een profetische uitspraak. God zou voorzien. Zelf hield Abraham vast aan Gods belofte om hem te zegenen via deze zoon. Hij geloofde zelfs dat God hem uit de dood kon opwekken.

    Net toen Abraham zijn mes hief, greep een engel in. En plotseling was daar een ram om te offeren. God voorzag. Elk offer in die tijd wees vooruit naar het ultieme offer dat Jezus zou brengen. Want 2000 jaar later, op diezelfde berg, offerde God wél zijn eigen Zoon. En ook hier ging de Zoon uit vrije wil. En deze Zoon stond op uit de dood, precies wat Abraham geloofde over zijn zoon.

    Na Abraham volgen we Isaak, Jakob en zijn twaalf zonen. Keer op keer zien we hoe ze in de fout gaan. Abraham bijvoorbeeld maakt twee keer de fout om niet tegen andere leiders te zeggen dat Sara zijn vrouw is. Ze is op haar hoge leeftijd nog zeer aantrekkelijk en Abraham is bang dat hij daarom wordt vermoord. En als Sara niet zwanger wordt, besluit hij een slavin zwanger te maken.

    Keer op keer grijpt God in. Hij neemt de gevolgen van de zonden niet weg, maar blijft zelf wel trouw en verlaat Abraham niet. Sterker nog, voor de geboorte van Isaak sluit hij een verbond met Abraham. Een verbond is een contract of een overeenkomst. Het wordt op voor ons bijzondere manier gesloten. Abraham zit in de woestijn. Het is nacht. God komt naar hem toe en daagt hem uit de sterren aan de hemel te tellen. Zo groot zal zijn nageslacht worden. Als je christelijk bent opgevoed, ken je dit deel van het verhaal goed.

    Dan volgt iets wat minder bekend is. God draagt Abraham op verschillende dieren te halen en ze door de helft te snijden. Als je in die tijd een verbond met iemand sloot, liep je met de andere partij tussen die dode dieren door, alsof je wilde zeggen: ‘Mag dit met mij gebeuren als ik me niet houd aan de overeenkomst die tussen ons is gesloten.’

    God belooft Abraham Zijn land en Zijn zegen, Abraham belooft God eeuwige trouw. Het wonderlijke? Abraham loopt niet tussen de dode dieren door. Alleen God doet dat. Hij weet dat Abraham niet volmaakt is en zijn aandeel in het verbond niet kan houden. Daarom loopt God alleen. Hij zal voorzien. Tweeduizend jaar na Abraham is het Zijn lichaam dat uiteindelijk op Golgotha kapot wordt gemaakt.

    Isaak, Esau, Jakob en Jozef

    Abraham sterft vredig als een oude man en de familiegeschiedenis gaat verder met Isaak en zijn zonen Esau en Jakob. Jakob betekent ‘de leugenachtige’ en hij doet zijn naam eer aan. Zo steelt hij - aangezet door zijn moeder - de zegen van de eerstgeborene, van zijn oudere tweelingbroer Esau. Esau is woedend en Jakob moet vrezen voor zijn leven. Hij vlucht naar het land van zijn voorouders en trouwt uiteindelijk met vier vrouwen, hoewel hij alleen van Rachel houdt. De enige die nog hypocrieter is dan Jakob, is zijn schoonvader Laban. Laban misleidt Jakob keer op keer en uiteindelijk keert Jakob terug naar zijn familie.

    Maar Jakob is bang voor zijn broer Esau, die hij heeft bedrogen. Hij gaat in gebed, niet wetende dat Esau hem al heeft vergeven. Terwijl Jakob aan het bidden is, overvalt een Man hem en ze worstelen tot de ochtend. De Man blijkt echter God te zijn. Jakob weigert los te laten voordat God hem zegent en God geeft hem Zijn zegen. Jakob krijgt bovendien een nieuwe naam: Israël, wat worstelt met God betekent.

    Niets menselijks blijkt Israël vreemd. Van zijn twaalf zonen houdt hij het meest van Jozef (zijn elfde zoon), omdat Jozef het kind van zijn meest geliefde vrouw Rachel is. Israël maakt de fout zijn voorkeur te laten blijken en geeft Jozef een speciale, kleurrijke mantel. Dit leidt tot afgunst bij zijn oudere broers. Ze kidnappen Jozef, gooien hem in een put en verkopen hem uiteindelijk aan slavenhandelaren.

    Zo komt Jozef uiteindelijk in Egypte. Hij blijft God echter trouw en de zegen van de Heer rust op hem. Hij wordt de baas van het huishouden van zijn meester, tot de vrouw van zijn meester met hem naar bed wil. Hij weigert, zij beschuldigt hem van poging tot verkrachting en Jozef komt uiteindelijk in de gevangenis terecht. Pas na twee jaar wordt hij vrijgelaten, omdat hij in staat blijkt de droom van de farao uit te leggen. Nou ja, niet Jozef, maar God via Jozef, zoals Jozef zelf aangeeft.

    Wat droomde de farao? God waarschuwt de farao dat er zeven vette jaren aankomen, gevolgd door zeven jaren hongersnood. Jozef legt niet alleen de droom uit maar adviseert de farao bovendien graanschuren aan te leggen. De farao benoemt Jozef direct tot een soort vice-president. Alleen de farao zelf is ma...

  • Lezen: Lucas 15:11-32

    We hebben in de vorige overdenking het goede nieuws in één Bijbelvers samengevat:

    God schenkt vrijspraak op grond van geloof in Jezus Christus, aan allen die geloven. (Romeinen 3:22)

    Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik dit allemaal wel erg juridisch vind klinken. Het klopt wel, maar het doet tegelijkertijd toch wat koud en zakelijk aan. Je moet het echt diep in je laten doordringen wil je beseffen hoe bijzonder het is wat Paulus hier eigenlijk zegt.

    Gelukkig geeft de Bijbel het goede nieuws ook in allerlei andere bewoordingen door. Jezus vertelde bijvoorbeeld verhalen die mensen ertoe aanzette om zelf na te denken. We noemen deze verhalen ‘gelijkenissen’. In een gelijkenis wordt een geestelijk principe duidelijk gemaakt aan de hand van een aards voorbeeld.

    Zo vertelt Jezus over een herder met honderd schapen. Een van die schapen raakt vermist, en de herder doet er alles aan om dat ene schaap te vinden. In dit verhaal lijkt de herder op God en de schapen op mensen. God gaat dus op zoek naar de ene mens die verdwaald is en riskeert daar alles voor.

    Je vindt dit verhaal in het evangelie van Lucas, hoofdstuk 15. In datzelfde hoofdstuk vertelt Jezus ook de misschien wel mooiste gelijkenis van de Bijbel. Hij schildert een ontroerend plaatje dat ons het evangelie laat zien en voelen.

    De voor- en tegenstanders

    Nu moet je weten dat Jezus dit verhaal vertelde terwijl Hij omringd was door voor- en tegenstanders. De voorstanders waren de ‘gewone’ mensen. Mensen die iedere dag hard werkten. Mensen die verlangden naar het eind van de Romeinse bezetting. Mensen ook die graag God wilden dienen, maar zelf niet precies wisten hoe. Daarom deden ze maar wat hun door de Joodse leiders werd verteld.

    Die Joodse leiders waren meestal vrij rijke mensen. Mensen met een goede opleiding. Mensen die dachten dat God aan hun kant stond omdat Hij hen zegende met veel geld en bezittingen. Daarom hielden ze zich dan ook zo strak mogelijk aan Gods wetten. Tegelijkertijd maakten ze het leven van de gewone mensen zuur.

    En toen kwam Jezus. Hij vertelde over een koninkrijk waar arme mensen werden beloond, en waar rijke mensen ten val kwamen. Natuurlijk was Hij daarom populair bij de gewone mensen. De Joodse leiders haatten Hem echter. Ze konden zich niet voorstellen dat Jezus door God was gestuurd. Want als dat zo geweest was, dan had Hij wel aan hun kant gestaan…

    En dus vertelt Jezus een ontroerend verhaal met een scherpe kant. De vraag die het verhaal oproept is: wie ben jij in dit verhaal?

    Laten we lezen.

    Lucas 15:11-32

    Vervolgens zei Hij: ‘Iemand had twee zonen. De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte.

    Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. Hij trok eropuit en verhuurde zich aan een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader.

    Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. “Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.”

    Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.

    De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.”

    Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. We kunnen toch alleen maar feestvieren en blij zijn? Want je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”’

    De jongste zoon

    De hoofdpersoon van het verhaal is de jongste zoon. Hij deed iets afschuwelijks. Hij wilde de erfenis van zijn vader opeisen nog voordat die was overleden. Dat was in die tijd en die cultuur hetzelfde als tegen je vader zeggen: ‘Ik wens u dood’.

    Hij krijgt zijn erfenis en gaat hiermee naar een plek ver weg. Zolang hij geld heeft, gaat het hem goed. Dat verandert als er hongersnood uitbreekt. Hij komt in de armoede terecht en beseft dat hij beter af zou zijn als knecht van zijn vader. Hij weet dus dat hij de positie van zoon niet meer kan opeisen – daarvoor heeft hij zijn vader te veel beschadigd. Hij gaat terug.

    Deze jongste zoon staat symbool voor alle mannen en alle vrouwen die zich ooit hebben losgemaakt van God, maar die later toch tot het besef zijn gekomen dat ze niet zonder God kunnen. Ze komen weer thuis bij de Vader. Met lege handen, lege zakken en zelfs zonder verwachtingen. Ze geven zich over aan de Vader en aan zijn genade.

    Om het in Bijbelse termen te zeggen: ze zijn tot inkeer gekomen. Dat wil zeggen dat ze zich hebben omgedraaid, naar God toe. Met dit verhaal zei Jezus tegen de gewone mensen: ‘Als jij je van God hebt losgemaakt, keer dan bij Hem terug. Je hoeft niets te doen. Ga gewoon terug. Hij verwelkomt je.’

    De vader

    De vader in het verhaal staat namelijk symbool voor God. En Hij is een bijzonder liefdevolle Vader. Net als de vader uit het verhaal gedraagt God zich minstens zo schokkend als de jongste zoon. Als de zoon namelijk aan de vader vraagt om de erfenis alvast uit te keren, geeft de vader de jongen wat die van hem vraagt. Hij laat zich vernederen.

    De Joodse cultuur van die tijd was er één van eer en schaamte. Welke vader laat zich doodverklaren door zijn zoon? Hij had hem moeten onterven! In plaats daarvan staat hij de jongste zoon toe om een wild en vermoedelijk losbandig leven te leiden van de erfenis van zijn nog levende vader.

    Als de zoon later terugkeert, wil hij zijn vader om genade smeken. Maar wat zien we de vader doen? Ten eerste ziet hij zijn zoon al van verre aankomen. Dat betekent dat de vader op de uitkijk stond. Vervolgens vernedert hij zichzelf door zijn kleding op te trekken en naar zijn teruggekeerde kind toe te rennen. Hij wacht niet, maar loopt hard op hem af. Als zijn zoon zijn excuses wil aanbieden dan laat hij hem niet eens uitpraten. Hij zorgt dat hij nieuwe kleren krijgt, en geeft hem zelfs een ring. De jongen krijgt geen straf, maar wordt volledig in ere hersteld. Er wordt zelfs een feest voor hem georganiseerd.

    Dit zegt zo veel over Gods karakter! Hij is almachtig, maar Hij laat zich vernederen. En vervolgens vergeeft Hij het kind dat tot inkeer is gekomen.

    De oudste zoon

    Maar het verhaal is nog niet afgelopen. Jezus geeft er nog een onverwachte wending aan, die met name bedoeld is voor zijn tegenstanders. Waar God namelijk liefdevol is, zijn zij hypocriet. Zij gedragen zich net als de oudste zoon die hoort dat er een feest gaande is voor zijn jongste broer. Hij maakt zijn vader allerlei verwijten en laat zo zien dat hij nooit echt met zijn hart bij zijn vader betrokken is geweest.

    Met andere woorden: hij doet al jaren alsof hij van zijn vader houdt. Hij is gehoorzaam, maar zijn hart is er niet bij. Hij houdt niet werkelijk van hem. Hij is dus geen haar beter dan de jongste zoon. Het gaat hem namelijk ook puur om de erfenis. Hij heeft alleen meer geduld en wacht af tot zijn vader werkelijk overleden is.

    Als zijn broertje dan terugkomt, wordt hij groen van jaloezie. Waarom is dat feest niet voor hem bestemd? Hij kan dus niet blij zijn dat de andere erfgenaam weer thuis is.

    En wat is nu het meest schokkende? Zijn vader nodigt ook deze zoon uit om binnen te komen en feest te vieren. Alles wat de vader heeft, wil hij ook aan de oudste zoon geven. Maar… we lezen niet dat hij naar binnen gaat. Aan het eind van het verhaal staat hij nog buiten. Wat gaat hij doen?

    Cliffhanger

    Door deze cliffhanger worden we gedwongen om onszelf in het verhaal te plaatsen. Lijken wij op de jongste zoon? Erkennen we dat we het zonder God niet redden? Of zijn we net als de oudste zo...

  • Genesis betekent ‘begin’ of ‘oorsprong’. Het beschrijft het ontstaan van de aarde, maar belangrijker nog: dit eerste Bijbelboek is het begin van het verhaal van God en mens. Het is goed om te beseffen dat Genesis niet bedoeld is om alle vragen die we hebben te beantwoorden. Het gaat niet in op de oerknal, op dinosaurussen, op de evolutietheorie, het begin van de tijd en ga zo maar door. God heeft ons geen wetenschappelijke document gegeven dat wij aan de hand van onze modellen kunnen toetsen. Nee, er staat een hele andere vraag centraal: vertrouwt de mens op zichzelf of op zijn Schepper?

    De openingsscène van de Bijbel is als de opening van een epische film. Een grote Geest, die een almachtige soevereine Koning is, zweeft over het duistere water en dan laat Hij het licht worden. Daarna gaat God door met creëren. Hij scheidt de aarde van de hemel, laat land verschijnen, natuur ontkiemen, maakt zon, maan en sterren, en bedenkt talloze zee-, lucht- en landdieren. Dan is het tijd voor de kroon op Zijn schepping. Hij maakt wezens die op Hem lijken. Misschien niet fysiek, maar wel qua karakter. Hij noemt het eerste wezen ‘mens’, Adam in Hebreeuws, en geeft hem later een vrouw, iemand om hem te helpen. Deze vrouw, later Eva genoemd, is geen assistent, maar een levenspartner waar Adam niet zonder kan. Zonder haar is hij niet compleet. Op de zevende dag rust God.

    Je ziet trouwens dat het scheppingsverhaal twee keer wordt verteld. In Genesis 1 ligt de focus bij God en krijg je het grote plaatje te zien. Genesis 2 is hetzelfde verhaal, maar dan ingezoomd op de mens.

    Die eerste mensen zijn aangesteld door God om zorg te dragen voor Zijn schepping. Een beetje zoals een koning een gouverneur aanstelt om over een bepaald gebied leiderschap uit te oefenen. Een goede, liefdevolle koning wil dat zijn gouverneur met dezelfde compassie regeert als hij dat doet. Aanvankelijk doen Adam en Eva precies wat er van hen wordt gevraagd. Hoe lang? Niemand weet het precies.

    In hoofdstuk drie verschijnt een mysterieus dier op het toneel, een slang. We weten niets van hem, behalve dan dat hij sluw is en blijkbaar in opstand is gekomen tegen God. Hij zorgde ervoor dat Adam en Eva tegen God zondigde.

    Hier lopen we direct tegen een probleem aan. Waarom zou een goede God een val zetten voor zijn schepselen? Als Hij alwetend is, dan had Hij toch kunnen voorzien hoeveel ellende dit zou veroorzaken?

    Dat klopt. Ik ga er vanuit dat God wist dat Adam en Eva op een dag in de fout zouden gaan door toedoen van de slang. Toch had God geen keus. Hij wilde geen robots zonder gevoel, verstand en liefde. Hij wilde mensen die van elkaar, van de wereld én van Hem konden houden. Als liefde het grootste geschenk is, dan wilde Hij dat niet voor hen achterhouden. Dus moest Hij de mens wel een vrije wil geven, want zonder vrije wil is er geen liefde. En je kunt alleen een vrije wil hebben, als je ook de keuze hebt iets fout te doen. Denk er maar eens over na: je kunt je liefde voor iemand alleen maar bewijzen als je ook de keuze hebt om ontrouw te zijn.

    Vandaar dat God één verleiding in de Hof van Eden (de tuin waar Adam en Eva woonden) neerzette: een boom met de vrucht van goed en kwaad. Dit waren geen magische vruchten die bovennatuurlijke kennis overdroegen. Als Adam en Eva van deze boom zouden eten, zouden ze voortaan zelf bepalen wat goed en kwaad was. Dan laten ze dat niet langer aan God over. Ze vertrouwden dan voortaan op zichzelf in plaats van op God.

    In Genesis 3 maakt de slang hier gebruik van. Hij spreekt met Eva, terwijl Adam naast haar staat. De slang belooft wijsheid. Adam en Eva worden aan God gelijk als zij de verboden vrucht eten, beweert hij. Eva trapt erin en neemt een hap van de vrucht. Adam grijpt niet in en eet zelf ook. Met één hap verliezen ze hun onschuld. Ze zijn ontrouw.

    Zie je hoe vanaf het eerste begin alles draait om de liefde die God wil geven, maar dat de mens uit zichzelf ontrouw is? Vanaf Genesis 3 tot het eind van de Bijbel in Openbaring 21 zien we hoe God werkt om die ene misstap van de mens ongedaan te maken en de relatie tussen Hem en de adam te herstellen. Er is een nieuwe Adam nodig. God belooft Adam en Eva dat die zal komen. Hij zal de kop van de slang verbrijzelen en zal er zelf door gebeten worden.

    Dit is de eerste aankondiging van de geboorte, het lijden, het sterven en de opstanding van Jezus, de tweede Adam.

    Na de zondeval

    Na de eerste zonde wordt het verhaal steeds tragischer. Adam en Eva mogen niet langer in de Hof van Eden wonen. Ze moeten werken om aan voedsel te komen. Bevallingen worden zwaar en pijnlijk. Hun eerste twee zonen, Kaïn en Abel, dienen God. Abel van harte, Kaïn omdat het moet en zijn offer wordt afgewezen. Uit afgunst vermoordt Kaïn zijn broertje.

    Het blijft niet bij dit ene geweldsincident. De mensen worden talrijker maar de zonde neemt ook toe. Er is veel geweld en onderdrukking. Het neemt zulke proporties aan dat God zegt spijt te hebben van Zijn creatie. Maar Hij herinnert zich Zijn belofte aan Adam en Eva: dat er ooit iemand zal komen die alles weer goed zal maken. Om die reden kiest hij een man uit die Hem wel trouw dient, Noach. (Noach betekent ‘rust’ of ‘troost’.)

    Noach bouwt volgens Gods aanwijzingen een ark, een driedeks schip zo’n 200 meter in lengte, 35 meter breed en 20 meter hoog. Op het land, terwijl het in die tijd volgens de Bijbel nog nooit had geregend. De aarde werd toen van onderaf bevloeid. Van elke diersoort (niet van elk dier!) gingen een mannetje en een vrouwtje aan boord. Dus waarschijnlijk één hondachtige, één katachtige enzovoort. En uiteraard alleen dieren die de ramp die ging komen niet zouden overleven.

    Want God had gezegd dat het ging regenen en dat de aarde zou overstromen. Weer die vraag van God aan de mens: vertrouw je mij? Noach, zijn vrouw, zijn zonen en hun vrouwen deden dat. Zij waren de enige acht mensen die de watermassa overleefden. Via hen begon God opnieuw. Deze zogeheten zondvloed deed God wel veel pijn. Hij beloofde nooit meer zoiets te doen. Na Noach vermenigvuldigde de mens zich opnieuw. Jezus zou duizenden jaren later geboren worden vanuit de geslachtslijn van Sem, de jongste zoon van Noach.

  • Lezen: Romeinen 3:19-31

    Yes! We gaan beginnen aan onze boeiende tocht door de Bijbel. In deze eerste week staan we stil bij de vraag ‘Wat is het goede nieuws?’

    Het Nieuwe Testament – het tweede deel van de Bijbel dat begint met Jezus – is in de eerste eeuw van onze jaartelling in het Grieks geschreven. Het Griekse woord voor ‘goed nieuws’ is evangelie. Nadat Jezus was opgestaan uit de dood en naar de hemel was teruggegaan droeg Hij zijn leerlingen op om het evangelie te verspreiden. Oftewel: iedereen moest het goede nieuws horen.

    Maar wat is dat goede nieuws dan? Dat is de centrale vraag die we gaan onderzoeken in dit leesplan, in de eerste plaats in de eerste vijf dagen. Als we begrijpen hoe bijzonder het goede nieuws is, dan begrijpen we God en onszelf beter en leren we om te leven zoals God dat heeft bedoeld.

    Als we volgens Gods plan leven wordt niet alleen God daar gelukkig van, maar wijzelf ook. Dat betekent overigens niet dat je een makkelijk leven zult hebben, waarin je alleen maar goede dingen overkomen. Jezus volgen is niet gemakkelijk. En christenen krijgen evengoed met lijden te maken. Maar er is wel een verschil met niet-christenen. Wij weten dat God bij ons is als we het moeilijk hebben.

    Oké, maar eerst dus de vraag: wat is het goede nieuws precies? Laten we een stukje lezen uit een brief die in de Bijbel staat. Het is een brief aan de christenen in Rome: de Romeinen. Deze brief is geschreven door Paulus. Paulus was ooit een christenhater. Hij liet de volgelingen van Jezus opsluiten, martelen en zelfs doden. Op een dag was hij onderweg naar een andere stad, toen Jezus plotseling vanuit de hemel tegen hem sprak. Hij vroeg aan Paulus: ‘Waarom vervolg je Mij?’

    Paulus schrok hier hevig van. Hij hield zich strikt aan alle wetten dus hij dacht dat hij God diende, maar nu bleek dat hij juist Gods vijand was. Hij had veel spijt van wat hij allemaal gedaan had en vanaf dat moment – ergens in de jaren dertig van de eerste eeuw – ging hij zich inzetten om het goede nieuws aan andere volken te vertellen.

    Jaren later maakte hij zich op voor weer een reis. Hij wilde de christenen in Rome bezoeken, maar dat zou nog even duren. Hij had echter gehoord van conflicten daar tussen de christenen onderling en daarom wilde hij hun een brief te schrijven. Zijn bedoeling was dat de Joden de niet-Joden zouden accepteren, en andersom.

    De Joden vonden dat de niet-Joden zich aan de wetten uit het Oude Testament moesten houden. De niet-Joden vonden juist dat de Joodse volgelingen van Jezus zich moesten realiseren dat die wetten niet meer nodig waren.

    Dat is een vrij ingewikkelde discussie en ik heb een leesplan waarin we deze kwestie helemaal analyseren. Dat gaan we nu niet doen. Met jou wil ik graag een maar een klein stukje uit deze brief lezen, omdat het evangelie hier in één vers wordt samengevat. We lezen het hele gedeelte, maar de vetgedrukte zin is het sleutelvers.

    Romeinen 3:19-31

    Wij weten dat de wet in alles wat hij zegt, spreekt tot degenen die onder de wet staan. En zo wordt ieder mens het zwijgen opgelegd en staat de hele wereld schuldig voor God. Daarom geldt geen mens voor Hem als rechtvaardig door de wet na te leven, want juist de wet leert ons de zonde kennen.

    Maar nu is Gods gerechtigheid, waarvan de Wet en de Profeten al getuigen, zichtbaar geworden buiten de wet om: God schenkt vrijspraak op grond van geloof in Jezus Christus, aan allen die geloven. En er is geen onderscheid. Want iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God, en iedereen wordt uit genade rechtvaardig verklaard, om niet, dankzij de verlossing door Christus Jezus.

    Hij is door God aangewezen om door zijn dood het middel tot verzoening te zijn voor wie gelooft. Hiermee toont God zijn gerechtigheid, want in zijn verdraagzaamheid gaat Hij voorbij aan de zonden die in het verleden zijn begaan, om nu, in deze tijd, zijn gerechtigheid te bewijzen: Hij laat zien dat Hij rechtvaardig is door iedereen vrij te spreken die in Jezus gelooft.

    Kan iemand zich dan nog ergens op laten voorstaan? Dat is uitgesloten. Door welke wet? De wet die naleving eist? Nee, door de wet van het geloof. Ik heb u er immers op gewezen dat een mens door geloof wordt vrijgesproken, en niet door de wet na te leven.

    Is God soms alleen de God van de Joden en niet ook van de andere volken? Zeker ook van de andere volken, want er is maar één God, en Hij zal zowel besnedenen als onbesnedenen op grond van hun geloof rechtvaardig verklaren. Stellen wij door het geloof de wet buiten werking? Integendeel, wij bevestigen de wet juist.

    ‘Voor dit evangelie schaam ik mij niet’

    Helemaal aan het begin van zijn brief aan de christenen in Rome schrijft Paulus:

    Voor dit evangelie schaam ik mij niet, want het is Gods reddende kracht voor allen die geloven, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken. (Romeinen 1:16)

    Paulus schaamt zich dus niet voor het goede nieuws, want – zegt hij – het is Gods reddende kracht voor iedereen die gelooft. God redt mensen dus DOOR het evangelie. Joden én niet-Joden. God wil iedereen redden. Daar is het goede nieuws voor bedoeld.

    In de tekst die we hebben gelezen, zegt Paulus het zo:

    ‘God schenkt vrijspraak op grond van geloof in Jezus Christus, aan allen die geloven.’

    Dus eerst heeft Paulus het over redding en dan over vrijspraak. Waar moeten we dan precies van worden gered? Waarvan moeten we worden vrijgesproken?

    De Bijbel vertelt een waargebeurd verhaal. Het is het verhaal van God en mens. Net als in ieder ander verhaal is er een probleem dat moet worden opgelost. Het probleem is volgens Paulus dat iedereen schuldig is tegenover God. We hebben allemaal weleens verkeerde dingen gedaan.

    Wie heeft er nog nooit gelogen? Of nog nooit iets gestolen? Of nooit iemand uitgescholden of in gedachten vervloekt? Wie heeft nooit overspelige gedachten gehad? Zo kun je een heel lijstje opnoemen.

    Misschien denk je nu: maar dat is toch niet zo erg? Er zijn mensen die veel ergere dingen hebben gedaan dan ik.

    Dat klopt. Wij zijn geneigd om onszelf met andere mensen te vergelijken, maar eigenlijk moeten we onszelf vergelijken met Gods standaard. En Hij heeft gezegd dat we geen overspel mogen plegen, zelfs niet in ons hart. Hij heeft gezegd dat we anderen geen kwaad mogen doen, zelfs niet in onze gedachten. We mogen niet liegen, niet stelen, niet kwaadspreken en ga zo maar door.

    Waarom dit zo’n groot probleem is, daar komen we nog uitgebreid op terug. Maar voor nu is het goed om te weten dat de Bijbel het probleem beschrijft in juridische termen. Oftewel: met woorden die je in een rechtbank zou horen.

    Onze zonden zijn uitgewist

    ‘Iedereen schiet tekort, iedereen staat schuldig voor God’, zegt Paulus dan ook tegen de Romeinse christenen. De Joodse volgelingen van Jezus probeerden zich nog zo goed mogelijk aan Gods wet te houden. Dat is op zich niet verkeerd, maar… het kon ze niet redden van de uitspraak ‘schuldig’.

    Wat was daar dan voor nodig, zowel voor hen als voor de niet-Joodse christenen? Dat je op een andere manier vrijgesproken kon worden. Buiten de wet om dus. En laat dat nu net het goede nieuws zijn…! Het goede nieuws is dat alle verkeerde dingen die we ooit hebben gedaan, al onze zonden, worden beschouwd als niet gedaan als we in Jezus geloven. Het is alsof de rechter een strafdossier zonder enige beschuldiging overhandigd krijgt! De velletjes papier waarop de aanklacht zou moeten staan, zijn wit als sneeuw.

    Wat is geloven?

    Het enige wat je hiervoor moet doen, is in Jezus geloven. Geloven in Jezus is meer dan de Bijbelse verhalen voor waarheid aannemen. Een mens kan geloven dat Jezus uit de dood is opgestaan, maar toch niet werkelijk geloven.

    Wat is dan de definitie van ‘reddend geloof’? Eigenlijk bestaat die uit twee elementen. Geloof is de som van vertrouwen en gehoorzaamheid. Vertrouwen betekent dat je gelooft dat Jezus voor jouw zonden is gestorven. Hij droeg de straf die wij hadden verdiend. Hij stierf in onze plaats. Door zijn dood zijn jouw zonden uitgegumd.

    Tenminste… als je je leven aan Jezus geeft. Dat betekent dat je Jezus wilt volgen, uit pure dankbaarheid voor wat Hij voor jou gedaan heeft. Je wilt voortaan voor Hem leven. Je gehoorzaamt Hem. Je doet zijn wil. Natuurlijk, je bent niet volmaakt en je maakt nog steeds fouten, maar je doet je best en waar je tekortkomt, daar vult Jezus aan.

    Je hoeft je eigen redding niet te verdienen. Dat kan niet eens. Als jij Jezus volgt en je staat later voor God, dan zal Hij niet jouw schulden zien, maar Jezus’ zuiverheid. Er is geen enkele reden voor angst. Jezus heeft jouw schulden al betaald.

    Hij houdt van jou en Hij is uit liefde voor God en uit liefde voor jou gestorven. Dat Hij uit de dood is opgestaan is het bewijs dat de overwinning is behaald. Jezus heeft alles voor je over. Vergeet dat nooit.

  • Hoi, welkom bij de Bijbellezen met Jan-podcast. Mijn naam is Jan Heijnen. Het is mijn passie om mensen zoals jou te helpen met het lezen, begrijpen en geloven van de Bijbel. Op BijbellezenmetJan.nl kun je boeken, cursussen en Bijbellees-challenges vinden. Oke, laten we met de aflevering beginnen.

    Je hebt het misschien al gemerkt aan de andere intro, maar we zijn begonnen met seizoen 4 van de Bijbellezen met Jan-podcast. Ik ga het weer iets anders doen dan voor de zomer. Ik wil graag elke week nieuwe afleveringen online zetten, maar ik heb gemerkt dat dit nog best wel een uitdaging is.

    Het is best bewerkelijk om een aflevering te schrijven, in te spreken, te monteren en dan online te zetten. Bovendien spreek ik al wekelijks diverse overdenkingen in voor mijn cursussen. Daarom dacht ik: wat als ik nu een cursus maak die ik gratis ter beschikking stel aan de luisteraars van mijn podcast?

    De keuze is gevallen op een serie overdenkingen die het evangelie toegankelijk moeten maken voor een breed publiek. In deze serie staat het goede nieuws centraal. Wat is dat goede nieuws? Hoe vertelt de Bijbel dit goede nieuws? Maar ook: is er dan soms slecht nieuws?

    Dit zijn allemaal vragen die uitgebreid aan bod komen in deze serie. Iedere maandag komt er een aflevering online.

    Maar er is nog iets. Ik heb ook gemerkt dat er nog steeds veel vraag is naar de audio-versie van mijn boek ‘De Bijbel in 1 Dag’. Hierin vat ik ieder Bijbelboek samen in ongeveer tien minuten.

    Als je mijn podcast al langer volgt, dan weet je misschien dat ik mijn podcast eerst ‘De Bijbel in 1 Dag’-podcast heb genoemd. Het eerste seizoen stond dus in het teken van dit boek en nog altijd zijn dit zeer populaire afleveringen. Maar ze zijn misschien wat moeilijker te vinden.

    Om die reden kies ik ervoor om deze afleveringen te gaan herhalen. Elke donderdag zal ik een aflevering publiceren uit de Bijbel in 1 Dag-serie.

    Samenvattend: wat kun je de komende tijd verwachten van de podcast? Elke maandag lezen we samen in de Bijbel. Ons thema is ‘Wat is het goede nieuws?’ En elke donderdag kun je luisteren naar een samenvatting van een Bijbelboek.

    Ik hoop dat deze afleveringen je tot zegen mogen zijn. Mocht deze manier van samen Bijbellezen je nu bevallen, dan raad ik je echt aan om één van de challenges te volgen waarbij je bijvoorbeeld een heel Bijbelboek samen met mij leest. Kijk maar eens op bijbellezenmetjan.nl/challenges. Ik garandeer je dat je een hoop nieuwe ontdekkingen doet.

    Nogmaals: bedankt voor het luisteren van deze podcast. Ik wens je veel zegen!

  • In deze aflevering ronden we onze lezing van de Filippenzen-brief af. Wil je meer van dit soort overdenkingen? Kijk dan eens op bijbellezenmetjan.nl/filippenzen.

    Transcriptie

    Dit is alweer dag 5 van deze korte Bijbellees-challenge. Ik hoop dat je er veel aan hebt. Voor mij is het alsof ik je een rondleiding geef door een prachtige stad die Bijbel heet, waarbij ik je de overzichtelijke wijk Filippenzen heb kunnen laten zien.

    Eerst zagen we hoe de Heilige Geest Paulus gebruikte om de kerk in Filippi te stichten. Het begon met de Aziatische zakenvrouw Lydia en de vrouwen die met haar samenkwamen om te bidden en de Bijbel te bestuderen. Daarna kwam een slavenmeisje tot geloof nadat ze was bevrijd door een demon, en het ging verder met de wrede bewaker die zich aan Jezus overgaf. Een onwaarschijnlijk begin van een prachtige gemeente.

    Uiteindelijk werden Paulus en zijn metgezellen de stad uit gejaagd, maar de kerk groeide door. Ze ondersteunden Paulus bij zijn zendingswerk en stuurden een medewerker, Epafroditus, toen Paulus in Rome onder huisarrest stond. Die nam allerlei dingen mee die Paulus weleens nodig kon hebben.

    Aangezien Epafroditus een tijdje ernstig ziek was geweest, stuurde Paulus hem terug met een bedankbrief. Daarin schreef hij hoe het met hem ging en dat de christenen in Filippi niet moesten wanhopen. Hij was ervan overtuigd dat hij spoedig vrij zou komen en hen zou kunnen bezoeken.

    Hoe dan ook, het werk van de Heilige Geest ging door. Velen kwamen tot geloof. En Paulus zelf? Die zou het liefst sterven om voor eeuwig bij Christus te zijn, maar hij weet dat zijn tijd nog niet is gekomen.

    Hij spoort de christenen aan om trouw te blijven aan Jezus en net zoals hij gefocust te zijn op de missie van Christus. Ze moesten dezelfde gezindheid hebben als die Jezus had. Hij liet zich niet voorstaan op Zijn koninklijke status, maar deed daar afstand van. Een radicale boodschap! De rijke is een slaaf, en de slaaf is een rijke. In Christus zijn we allemaal gelijk.

    Daarom roept hij op tot eenheid en zegt hij dat ze geen ruzie moeten maken over zaken als besnijdenis. ‘Neem afstand van mensen die een valse leer verspreiden’, zegt hij.

    Dat brengt ons bij het laatste hoofdstuk van de Filippenzenbrief. Hierin komen de eerdere thema’s weer terug. Let maar eens op hoe hij in het begin twee vrouwen aanspreekt die blijkbaar onenigheid hebben.

    Lees nu Filippenzen 4:1-23

    Dit hoofdstuk begint met een cruciaal woord, dat je in alle brieven in de Bijbel tegenkomt. Het is zo’n woord waar je makkelijk overheen leest, maar iedere keer als je het tegenkomt moet je eigenlijk je oren spitsen.

    ‘Daarom’, zegt Paulus. Dit woord verbindt het ene gedeelte aan het andere. Je kunt ook zeggen: het stuk vóór ‘daarom’ is de oorzaak van iets, het stuk daarna het gevolg.

    In hoofdstuk 3 heeft Paulus uitgelegd dat wij burgers van de hemel zijn (en dus niet van Rome, of als je het wilt vertalen naar onze tijd: van Nederland of België.). Wij moeten opzien naar Jezus, die onze Redder en Verlosser is.

    We hebben nu nog een sterfelijk lichaam, maar straks krijgen we een hemels lichaam dat niet meer kan sterven.

    En daarom – dus om DIE reden – roept Paulus de christenen in Filippi op om standvastig te blijven. Hij roept het beeld op van een soldaat die fier en waakzaam op zijn post staat. Ondertussen bemoedigt hij de christenen ook door hen zijn vreugde en erekrans te noemen. Je kunt ook zeggen: zijn blijdschap en zijn lauwerkrans.

    In de tijd van Paulus kregen atleten die iets wonnen zo’n krans op hun hoofd. In onze tijd krijg je een medaille. Dus Paulus is trots op de christenen. Ze zijn als een medaille die hij maar wat graag draagt.

    Twee partijen in de gemeente?

    Maar niet alles is koek en ei in Filippi. Hij spreekt twee vrouwen aan, Euodia en Syntyche, en vraagt hun om hun conflict te laten rusten. Misschien waren dit wel vrouwen die bij de Bijbelstudiegroep van Lydia hoorden toen Paulus haar voor het eerst ontmoette. En misschien leidden ze ondertussen beiden wel een eigen groep mensen in de kerk en was er sprake van partijvorming. Voor Paulus is eenheid in elk geval veel belangrijker dan de uitkomst van hun meningsverschil.

    Hij vraagt een zekere ‘Suzugos’ hen te helpen. In onze Bijbel is dit vertaald met ‘trouwe vriend’ of ‘metgezel’. Dat is inderdaad de betekenis van het woord, maar het is waarschijnlijker dat Suzugos de naam is van de persoon die de twee vrouwen moet helpen. Zij hebben immers trouw bijgedragen aan het verspreiden van het evangelie.

    Opvallend is ook dat Paulus spreekt over namen die in het boek van het leven staan. In het Bijbelboek Openbaring zien we dat er echt een boekrol in de hemel is met daarop de namen van alle mensen die bij Jezus horen. Als je oprecht in Jezus gelooft, staat jouw naam daar ook in!

    Paulus noemt dit even in een bijzin en gaat dan verder met zijn aansporingen. De Heer moet de vreugde blijven van de christenen. Vreugde in de Heer is het fundament van standvastigheid. Als je je voldoening in God vindt, ben je namelijk veel beter in staat om vriendelijk te zijn, om je geen zorgen te maken, en om dankbaar te zijn.

    In Christus kunnen wij alles aan

    Dit zijn kenmerken van mensen die op Christus vertrouwen. Wat de omstandigheden ook zijn, er zijn altijd redenen te vinden om God te danken. Ben je dankbaar, dan ervaar je een hemelse vrede die menselijkerwijs niet te verklaren is.

    Paulus is hier dan weer een voorbeeld van. Hij KAN geen gebrek lijden, want Christus geeft hem alles wat hij nodig heeft. Geen probleem is te zwaar, geen uitdaging te groot; in Christus kan hij alles aan. Kunnen WIJ alles aan.

    En zo is de brief mooi rond. Wat aan het begin voor Paulus gold – dat leven Christus is en sterven winst – geldt nu ook voor de christenen in Filippi, en ook voor ons. Ook wij zijn heiligen in Christus. Ook wij mogen het voorbeeld van Paulus en Epafroditus volgen. Ook wij mogen de gezindheid hebben die Jezus liet zien, en God eensgezind dienen en danken onder alle omstandigheden, want Hij is onze bron van vreugde.

    Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de vijf lessen waarin we hebben gekeken naar de brief aan de Filippenzen.

  • In onze serie over de Filippenzen-brief staan we stil bij hoofdstuk 3. Die bevat een boodschap voor alle mensen van alle tijden.

    Transcriptie

    Is de Bijbel nog relevant voor ons in de 21e eeuw? Uit onderzoek van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap blijkt dat slechts dertig procent van alle Nederlanders die vraag met ‘ja’ beantwoordt.

    Kijk je naar redenen om de Bijbel helemaal NIET te lezen, dan zeggen mensen dingen als ‘Ik zie geen aanleiding’, ‘Ik weet niet wat ik ermee kan’, ‘Het heeft geen waarde voor mijn leven’, ‘De Bijbel is niet meer van nu’ en ‘Het interesseert me te weinig’. Eigenlijk zeggen ze in andere bewoordingen allemaal hetzelfde: de Bijbel is niet relevant.

    Hoe kan dat? Het heeft er voor een groot deel mee te maken dat mensen niet weten hoe ze de Bijbel moeten lezen en interpreteren. Neem nou de brief aan de Filippenzen. Die brief is al tweeduizend jaar oud. Hij is geschreven door iemand in een heel andere cultuur en tijd, en gericht aan mensen die ook al heel lang niet meer leven. Zij hadden totaal andere problemen en uitdagingen dan wij.

    Waarom zou deze brief ons nog wel wat te zeggen hebben?

    Eigenlijk moeten we het zo zien. Stel dat ik ergens een brief zou vinden die mijn grootouders hebben ontvangen van een geloofsheld zoals Corrie ten Boom (die Joden onderdak bood in de Tweede Wereldoorlog en tijd in een concentratiekamp zat) of Anne van der Bijl (die Bijbels smokkelde naar vervolgde christenen). Of misschien wel een brief van Dietrich Bonhoeffer uit de gevangenis (een Duitse predikant die werd gefusilleerd omdat hij zich uitsprak tegen Hitler).

    Zo’n brief is niet aan mij geschreven, maar aan mijn grootouders. Hij is echter geschreven door iemand die een zeer nauwe band met God onderhield en die door de Heilige Geest op een krachtige manier werd gebruikt. Alleen daarom al zou ik zo’n brief zeker nauwgezet bestuderen.

    Hoewel Corrie ten Boom, Anne van der Bijl en Dietrich Bonhoeffer hun werk in een heel andere tijd deden, zou ik er zeker van kunnen leren. Zou ik precies begrijpen wat ze allemaal schreven en alles een-op-een overnemen?

    Nee, dat niet. Misschien zaten mijn opa en oma wel in een bepaalde situatie en kregen ze daar specifiek advies over.

    Het gekke aan het lezen van de brieven in de Bijbel is dat we de post van een ander lezen. Natuurlijk was het de bedoeling dat de brief aan de Filippenzen niet alleen door de christenen in Filippi zou worden gelezen. Dit soort brieven werd overgeschreven en verspreid onder andere huiskerken. Toch blijft overeind dat de brief niet primair aan ons is gericht. Wij lezen mee.

    Je zou het ook anders kunnen zien. Het is alsof we met een telefoongesprek meeluisteren. We krijgen alleen mee wat één van beide bellers zegt. Wat er aan de andere kant van de lijn wordt gezegd, dat horen we niet.

    In de Bijbel lezen we de brief van Paulus aan de kerk in Filippi, maar niet wat zij aan hem schrijven. Dit maakt het lastig om de situationele context te begrijpen. Wat speelde er precies?

    Hier gaan we in Filippenzen 3 iets van proeven. Laten we dit nu eerst gaan lezen.

    Lees nu: Filippenzen 3:1-21

    Zie je wat ik zojuist zei over de situatie in Filippi? Als ik het goed heb, is dit de enige brief van Paulus in het Nieuwe Testament die geen enkele vermaning bevat. Maar hij waarschuwt de christenen wel. Blijkbaar was er een discussie of zelfs een bedreiging gaande over de besnijdenis.

    Wie zijn de ‘honden met hun kwalijke praktijken’? Dat weten we niet exact. Omdat Paulus vervolgens fel uithaalt naar mensen die blijkbaar de besnijdenis van mannen promoten, is het waarschijnlijk dat hij een groep Joden bedoelt die eisen dat mannen die de God van Israël willen volgen zich moeten laten besnijden.

    Misschien noemen zij zich ware Israëlieten, maar ze hebben niets voor op de oude apostel Paulus. Die heeft zich immers ook laten besnijden en hij heeft zich altijd strak aan Gods wetten gehouden. Maar dat geeft hem geen enkel voordeel. ‘Het enige waar je trots op kunt zijn, is dat je bij de Christus hoort’, zegt hij.

    Bij ons speelt zo’n discussie over de besnijdenis niet, vooral omdat Paulus en de andere apostelen zo duidelijk uitleggen dat die niet meer nodig is. Toch is wat Paulus zegt relevant voor onze tijd.

    ‘Alles is afval’

    Want de Joden die Christus volgden, lieten zich voorstaan op hun afkomst en het feit dat zij zich aan Gods wetten hielden. Ook in ons leven kunnen er omstandigheden zijn waardoor wij ons verheven voelen boven anderen. Ook dan moeten wij ons realiseren dat er maar één ding is waar we echt trots op mogen zijn: dat we door Jezus zijn gered.

    ‘Al het andere is verlies’, zegt Paulus. Afval eigenlijk. Je diploma? Je baan? Je succes? Je sportieve prestaties? Je geld? Allemaal vuilnis.

    Wat doe je met vuilnis? Weggooien. Niet omdat je pas dan acceptabel bent in Jezus’ ogen. Dat heeft er niets mee te maken. Maar Paulus is zo radicaal. Hij geeft alles op, zodat hij zich voor de volle honderd procent kan inzetten voor Jezus.

    Je ziet hoe gericht hij is op Jezus. Hem de eer geven, dat is Paulus’ doel. Vergeleken met de schoonheid van de Messias kennen, is alles gelijk aan afval.

    Toch heeft Paulus niet alles wat hij had en bezat echt weggegooid. Hij bedoelt het niet letterlijk. Wat hij bedoelt en in praktijk brengt is dat hij al zijn bezittingen, al zijn gaven en al zijn talenten inzet voor Jezus.

    Een burger in het hemelse koninkrijk

    Weet je nog wat hij in hoofdstuk 1 zei? ‘Leven is Christus.’ Dat is het voorbeeld dat wij mogen volgen. Met dezelfde gerichtheid op onze Redder als Paulus mogen wij God dienen.

    Het doet Paulus verdriet dat veel mensen – zelfs mensen die God volgen – liever bezig zijn met aardse verlangens dan met de Christus.

    ‘Maar,’ zegt Paulus, ‘wij hebben ons burgerrecht in de hemel.’ Dat is een pikante uitspraak. Hij schrijft dit aan christenen in een Romeinse stad. De meeste inwoners van deze stad zijn er bijzonder trots op dat zij deel uitmaken van het ‘eeuwige en beschaafde’ Romeinse Rijk.

    Maar ook dat is afval, weet Paulus. Zelfs het Romeinse staatsburgerschap biedt je geen voordeel. Nee, wij zijn burgers van de hemel. Onze normen en waarden zijn anders. Wij dienen de Koning van de hemel. Ooit zullen we bij Hem wonen. Dat is een boodschap die relevant is voor alle mensen van alle tijden.

  • We gaan weer verder met de Filippenzen-brief. In de eerste aflevering stonden we stil bij de geboorte van de kerk in Filippi. Daarna lazen we hoofdstuk. Vandaag is hoofdstuk 2 aan de beurt en die bevat een krachtige oproep.

    Transcriptie:

    Het eerste hoofdstuk van Filippenzen eindigt met een oproep tot eenheid. Waarom? Omdat God dan maximale eer en glorie krijgt. Wij zegenen God als we Hem groot maken.

    Heb jij moeite met die laatste zin? Veel mensen wel. De waarheid is dat velen het geloof vaarwel zeggen omdat ze God egoïstisch vinden. ‘Waarom wil Hij dat alles om Hem draait?’

    Wat ze eigenlijk zeggen, is: ‘Waarom draait het niet gewoon om mij?’ Dat brengt ons terug bij de allereerste keer dat de mens zondigde. In de tuin van Eden kozen Adam en Eva ervoor om Gods enige verbod – om niet te eten van die ene boom – te negeren. Ze bepaalden liever zelf wat goed voor hen is. Ze deden liever hun eigen wil dan Gods wil. Ze wilden op gelijke hoogte komen met God.

    En waarom bouwden de inwoners van Babel een hoge toren? Om hun eigen naam te vestigen. Het ging ze niet om Gods naam.

    Maar een schepsel kan nooit op gelijke hoogte komen met zijn schepper. Stel dat ik een schilderij maak van een prachtige tuin en daarin twee mensen teken, en de personen in dat schilderij beschouwen zich als gelijkwaardig aan mij, de schilder. Dat is vanuit het perspectief van de schilder, op z’n zachtst gezegd, vreemd.

    Heb ik hen niet gemaakt? Weet ik niet wat het beste is voor hen? Als ze mij mijn gang laten gaan, dan maak ik het schilderij nog veel mooier. Dan zullen ze voor altijd gelukkig zijn, in mijn nabijheid. In plaats daarvan kiezen ze ervoor het schilderij zelf kapot te maken en trekken ze zich niets aan van de schilder.

    Deze vergelijking gaat natuurlijk mank. Wij kunnen de figuren in een schilderij niet tot leven wekken. Toch moet God het zo ongeveer weleens voelen voor God.

    Paulus wist dat wij volmaakt gelukkig zullen zijn en eeuwig mogen leven als we ons weer naar de wil van onze Maker voegen. Hij wist dat in Gods koninkrijk alles anders werkt. Als wij ons onderwerpen aan God, zal Hij ons verhogen.

    Daarom spoort hij de christenen in Filippi aan om God centraal te zetten in alles wat ze doen. Dat begint bij het bewaren van de eenheid in de gemeente. Laten we lezen wat Paulus hierover schrijft.

    Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. In het eerste deel gaat het over de eenheid bewaren en op Jezus Christus lijken, in het tweede over Timoteüs en Epafroditus.

    We beginnen met het thema eenheid. Laten we deze tekst goed op ons laten inwerken. Stel: je bent een inwoner van de Romeinse kolonie Filippi.

    Dan hoor je bij een samenleving waarin meer dan negentig procent van de bevolking de tien procent van de elite moet dienen. Want die belangrijke mensen bepaalden alles. De rest had niets te vertellen. Die waren praktisch rechteloos. De sociale verschillen waren dus immens. Als rijke had je slaven die dag en nacht voor jou klaarstonden.

    Maar dan ging je eens in de week naar de christelijke samenkomst in een huiskerk, en daar was opeens iedereen gelijkwaardig. Het kon zelfs zo zijn dat de slaaf, die de hele week jouw drinken inschonk, nu door jou moest worden bediend.

    Dus wat Paulus aan de Filippenzen schrijft, is heel radicaal! Sta je onderaan de maatschappelijke ladder, dan zegt Paulus tegen je: ‘Wees niet afgunstig, wees één met je meester(es)’. En behoor je tot de elite, dan onderwijst hij: ‘Kijk niet neer op je dienaar, wees één met hem of haar’.

    Christus Jezus is daarbij het ultieme voorbeeld, want Hij behoorde pas echt tot de elite! Hij was een hemelse Koning, die er VRIJWILLIG voor koos om afstand te doen van Zijn privileges en koninklijke status. Hij werd een slaaf, een dienaar. Sterker nog: God werd mens, en als mens was Hij gehoorzaam aan God. Hij liet zichzelf doden omwille van Zijn Vader en omwille van ons.

    Dit is de gezindheid die Christus’ volgelingen zouden moeten hebben, of ze nu rijk of arm zijn, machtig of machteloos. ‘Wees als Jezus’, zegt Paulus eigenlijk. ‘Voel als Hij, denk als Hij, doe als Hij. Het draait niet om jezelf. Dien God door de ander te dienen.’

    Een ander voorbeeld: Epafroditus

    Vervolgens gaat Paulus verder op dit thema door uit te leggen dat hij Timotheüs zo gauw mogelijk naar Filippi zal sturen om de kerk daar tot zegen te zijn. Epafroditus keert nu al terug, met de brief aan de Filippenzen in zijn hand.

    Paulus noemt hem een voorbeeld van alles voor de Christus over hebben. Hij heeft zich belangeloos voor Paulus ingezet. Hij wil terug naar Filippi om te laten zien dat het goed met hem gaat na zijn ziekte.

    Soms is het volgen van Jezus te hoog gegrepen. Hoe kunnen wij zijn zoals de Man die zowel God als mens was?

    Dan zijn er gelukkig ook nog menselijke voorbeelden om te volgen. Epafroditus deed niets bijzonders. Hij cijferde zichzelf weg en was er voor de ander.