Folgen

  • God heeft het universum in Zijn handen. God werkt Zijn volmaakte bedoelingen uit. God is niet mijn dienaar. Gods wegen zijn veel meer verborgen en wonderlijk dan ik kan begrijpen. God is goed – altijd; ik kan hem vertrouwen – altijd. Gods tijdschema is niet hetzelfde als dat van mij. God is veel meer geĂŻnteresseerd in wat ik word, dan wat ik doe. Vrij zijn van lijden maakt geen deel uit van de beloften van het christelijk Evangelie. Lijden is een integraal onderdeel van het christelijke leven. Gods werkt door lijden Zijn beloften in mij uit. Gods bedoelingen, niet de mijne, zijn het die Hem glorie toebrengen. God gidst mij door het voor mij mogelijk te maken om Zijn voorzienigheid te lezen door de lens van Zijn Woord. Ik heb in weinig dingen meer vreugde dan in het naspeuren van Gods wonderlijke wegen.

  • Vervolgens komt de provoost der smeden driemaal daags mijn boeien nazien, uit angst, dat ik zal ontvluchten; ten overvloede heeft men drie garden van 40 man voor de poort van de gevangenis geplaatst. Ook krijg ik bezoeken van de heer de HamaĂŻde, die naar mij komt kijken, zoals hij zegt, om mij te troosten en mij tot volharding aan te sporen: maar hij komt graag na het eten, als de wijn hem naar het hoofd is gestegen en zijn buik gevuld. U kunt denken wat voor vertroostingen dat zijn. Hij overlaadt me met bedreigingen en heeft me gezegd, dat, als ik ook slechts de geringste poging doe om te ontvluchten, hij me aan hals, lichaam en benen laat boeien, zodat ik geen vinger zal kunnen verroeren: en vele andere zelfde soort gezegden meer.

    Niettegenstaande dit alles blijft mijn God Zijn belofte houden en mijn hart vertroosten, terwijl Hij mij een zeer grote tevredenheid schenkt. Daarom, mijn geliefde zuster en trouwe vrouw, bid ik u, dat gij in uw droefenissen troost zoekt bij de Heere en aan Hem uzelf en uw zaken toevertrouwt: Hij is de Man der gelovige weduwen en de Vader der arme wezen: Hij zal u nooit verlaten. Dit verzeker ik u. Gedraag u altijd als een Christin en gelovige, standvastig in de vreze van God, gelijk u altijd hebt gedaan, en vereer, zoveel u kunt, door uw goede levenswandel de leer van de Zoon van God, welke uw man gepredikt heeft: en daar gij mij altijd zeer innig hebt liefgehad, zo smeek ik u deze liefde te bewijzen aan onze kleine kinderen: onderwijs hen in de kennis van de waarachtige God en van Zijn Zoon Jezus Christus. Wees hun vader en moeder, en zie toe, dat zij het weinige goed, hetwelk God u gegeven heeft, in eer mogen bezitten. Als God u de genade schenkt, om na mijn verscheiden als weduwe met uw kinderen te blijven leven, zo zult u dat zeer wel doen. Kunt u dat niet en ontbreken u de middelen, zie toe, dat u u dan verbindt aan een goede man, die gelovig is en Godvrezend, en een goed getuigenis heeft. En wanneer het mij mogelijk zal zijn, zal ik aan onze vrienden schrijven, dat zij voor u zorgen, al geloof ik niet, dat zij hierin zullen tekortschieten.

    Nadat de Heere mij zal hebben weggenomen, zult gij u tot uw vroegere levenswijze kunnen begeven. U hebt onze dochter Sara, van wie de opvoeding weldra voltooid zal zijn: Zij zal u gezelschap kunnen houden en u bijstaan in uw droefenissen en u troosten in uw verdrukkingen: en de Heere zal altijd met u zijn. Groet al onze goede vrienden namens mij en dat zij God voor mij bidden, opdat Hij mij kracht geve en woorden in mijn mond en wijsheid om de waarheid van de Zoon van God te handhaven tot het einde toe en tot aan mijn laatste snik.


    Adieu, Catharina, mijn zeer goede vriendin. Ik bid mijn God, dat Hij u wil troosten en eenswillendheid geven. Ik hoop, dat God mij de genade zal geven u nog meer te kunnen schrijven, als het Hem behaagt, om u te troosten zolang ik in deze wereld zal zijn. En bewaar deze brief als een herinnering aan mij: hij is slecht geschreven, maar hij is geschreven zoals ik kan en niet gelijk ik wil. Ik smeek u, mij aan mijn goede moeder aan te bevelen. Ik hoop haar, als het God behaagt, een brief te schrijven om haar te troosten.

    Groet ook mijn goede zuster. Zij ontvange haar verdriet uit Gods hand. Het ga u wel.

    Uit de gevangenis de 12e April 1567. Uw getrouwe man Guy de BrĂšs, dienaar van het Woord van God te Valenciennes en thans gevangene, in genoemde plaats, om de Zoon van God.

  • Fehlende Folgen?

    Hier klicken, um den Feed zu aktualisieren.

  • Laat ons daarom haken naar ons ware vaderland, dat de hemel is, en boven alles verlangen om ontvangen te worden in het huis van onze hemelse Vader, om te zien onze Broer, ons Hoofd en onze Zaligmaker Jezus Christus, om te zien het hoogwaardig gezelschap van de Patriarchen, Profeten, Apostelen en zovele duizenden Martelaren, tot welk gezelschap ik hoop opgenomen te worden, wanneer ik zal hebben beĂ«indigd de loop der bediening, welke ik heb ontvangen van mijn Heere Jezus.

    Ik bid u dan, mijn dierbare geliefde, dat u uzelf troost met de overdenking van deze dingen. Vergeet vooral de eer niet, welke God u bewezen heeft door u een man te geven, die niet alleen een dienaar van de Zoon van God is, maar die ook zozeer door God geacht en bevoorrecht wordt, dat Hij hem verwaardigt de martelaarskroon te verkrijgen. Ik ben vrolijk en mijn hart is opgewekt: mij ontbreekt niets in mijn droefenissen. Ik ben vervuld van de overvloedige rijkdom van mijn God. Ja, ik ben zo vertroost, dat ik niet alleen genoeg heb voor mezelf, maar ook voor allen, die ik zou kunnen spreken. Hierom smeek ik mijn God, dat Hij Zijn goedheid en welwillendheid tegenover mij, Zijn gevangene, bestendigt: wat ik ook verwacht, dat Hij doen zal: want ik weet bij ondervinding, dat Hij degenen, die op Hem hopen, nooit verlaat. Ik had nooit kunnen denken, dat God zo goedertieren zou zijn tegenover zo’n arm schepsel als ik ben.


    Ik voel nu de trouw van mijn Heere Jezus Christus. Nu breng ik in praktijk, wat ik anderen zo vaak gepreekt heb. En zeker moet ik bekennen, dat ik, toen ik zo preekte, als een blinde sprak over kleuren, in vergelijking met wat ik nu in de praktijk voel. Ik heb meer geleerd en meer vorderingen gemaakt sinds ik een gevangene ben, dan in mijn hele leven: ik ben op een hele goede school: ik heb de Heilige Geest, Die mij voortdurend inspireert en Die mij onderwijst de wapens in deze strijd te hanteren.

    Anderzijds loopt de Satan, de tegenstander van alle kinderen van God, die als een tierende en brullende leeuw is, om mij heen om mij te verslinden. Maar Hij, Die tot mij gezegd heeft: ‘Vrees niet, Ik heb de wereld overwonnen’, maakt mij overwinnaar. En nu zie ik, dat de Heere de Satan onder mijn voeten verbrijzelt: en voel ik ‘de kracht van God, die in mijn zwakheid volbracht wordt’.

    Onze Heer laat mij aan de ene kant mijn zwakheid en mijn kleinheid voelen, dat ik niets ben, dan een arm aarden vat, zo broos mogelijk, opdat ik mij vernedere, en Hem gegeven wordt de hele glorie van de overwinning. Aan de andere kant sterkt en troost Hij mij op een ongelooflijke wijze: ik ben zelfs meer op mijn gemak dan de vijanden van het Evangelie. Ik eet, drink en rust beter dan zij.’

    Dit is deel twee van drie, morgen het derde en laatste deel van de brief.

  • ‘De genade en barmhartigheid van onze goede God en hemelse Vader en de liefde van Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus, zij met uw geest, mijn zeer geliefde, Catherina Ramon, mijn dierbare en zeer geliefde vrouw en zuster in onze Heere Jezus Christus. Daar uw angst en smart mijn blijdschap en de vreugde van mijn hart enigszins storen, zo is dit de reden waarom ik u nu schrijf, zowel tot uw vertroosting als de mijne. Vooral tot uw vertroosting moet ik schrijven, omdat u mij altijd zeer vurig hebt liefgehad en het nu de Heere behaagt een scheiding tussen ons beiden te maken: uw bittere smart over de scheiding voel ik meer dan de mijne. En ik smeek u, zoveel als ik kan, dat u uzelf niet boven mate bedroeft, vrezende God te beledigen.

    U weet goed genoeg dat, toen u met mij in het huwelijk bent getreden, u een sterfelijke man hebt genomen, die niet een minuut van zijn leven zeker was: en toch heeft het onze goede God behaagd, om ons gedurende de tijd van ongeveer zeven jaar samen te laten leven, terwijl Hij ons vijf kinderen gaf. Indien de Heere ons langere tijd samen had willen laten leven, Hij zou daartoe de middelen ook gehad hebben. Maar het behaagt Hem niet: daarom, Zijn welbehagen geschiede en dit zij u genoeg.
    Bedenk ook, dat ik niet door enig toeval in de handen van mijn vijanden gevallen ben, maar door de voorzienigheid van mijn God, Die alle dingen, de grote en de kleine, leidt en regeert, zoals blijkt uit wat Christus ons zegt: ‘Vreest niet: uw haren zijn geteld. Worden niet twee musjes om een penning verkocht? En niet een van dezen zal op de aarde vallen zonder de wil van uw Vader. Vreest dus niet; u gaat veel musjes te boven.’ Wat is er minder waard dan een haar: en toch, zie de mond van de Goddelijke wijsheid, welke zegt, dat God het getal van mijn haren heeft geschreven in Zijn register. Hoe zou dan het kwade en de tegenspoed aan mijn persoon kunnen komen, zonder het bevel en de voorzienigheid van God? Dit kan niet het geval zijn, tenzij men wil beweren, dat God geen God meer is.

    En zie, daarom zegt de Profeet: Er is geen kwaad in de stad, dat de Heere niet doet. Wij zien, dat al de heiligen, die voor ons geweest zijn, zich met deze leer vertroost hebben in al hun moeiten en verdrukkingen. Jozef, door zijn broers naar Egypte verkocht, zegt: Gij hebt een slecht werk gedaan, maar God heeft het tot uw bestwil gekeerd: God heeft mij voor u naar Egypte gezonden om uw profijt (Genesis 50). Op dezelfde wijze handelde David tegenover SimeĂŻ, die hem vloekte. Hetzelfde deed Job: en evenzo al de anderen.

    En dit is de reden waarom de evangelisten, als ze zo zorgvuldig het lijden en de dood van onze Heere Jezus Christus verhalen, hieraan toevoegen: En dit is geschied, opdat vervuld werd, hetgeen van Hem geschreven was. Ditzelfde moet men toepassen op al Zijn leden. Het is wel waar, dat de menselijke rede deze leer bestrijdt en zich tegen haar verzet, zoveel zij kan, gelijk ik ook zelf erg sterk ondervonden heb.

    Toen ik gevangengenomen werd, zei ik tegen mezelf: We hebben er niet goed aan gedaan door met zo’n schare tegelijk op te trekken, wij zijn door deze of die verraden, we hadden ons nergens moeten ophouden. En onder zodanige overleggingen bleef ik overstelpt door mijn gedachten, totdat mijn geest hoger opklom tot de overdenking van Gods voorzienigheid. Toen begon mijn hart een wonderbaarlijke rust te voelen; ik begon toch te zeggen: Mijn God, Gij hebt mij geboren laten worden op de tijd en in het uur, door U bepaald: en gedurende al de tijd van mijn leven hebt Gij mij bewaard en beveiligd in wonderbaarlijke gevaren, en hebt er mij geheel uit verlost: en indien nu het uur is gekomen, waarop ik dit leven moet verlaten om tot U te gaan, Uw goede wil geschiede: Uw handen kan ik niet ontvluchten. En al ware het dat ik dit kan, zo zou ik het niet willen, zozeer ligt al mijn zaligheid in mijn eenswillendheid met U.

    Al deze overleggingen maakten en maken nog mijn hart zeer opgewekt en monter. En ik bid u, mijn dierbare en trouwe gezellin, er u met mij in te verheugen en die goede God te danken voor wat Hij doet. Want Hij doet niets, wat niet rechtvaardig, en zeer billijk zou zijn: en u moet uzelf vooral en te meer daarin verblijden, daar het is voor mijn welzijn en voor mijn rust. U hebt genoeg opgemerkt en gevoeld van mijn moeitevolle werk, kruis, vervolgingen en droefenissen, die ik heb verduurd: en u heeft er ook zelf in gedeeld, toen u mij vergezeld heeft op mijn reizen gedurende de tijden van mijn ballingschap. En zie, nu is het ogenblik daar, dat mijn God mij bij de hand wil nemen om mij op te nemen in Zijn zalig Koninkrijk.

    Dit is deel 1 van de brief.

  • De Heere haat de zonde. Zonder genade is het onmogelijk om God te behagen. Zij die op de weg van zonden voortlopen, krijgen met Zijn rechtvaardigheid van doen, maar kunnen dan niet schuilen achter de Rechtvaardige. Zoals Hij spreekt bij Zijn Zelfopenbaring tegen Mozes in Exodus 34:7a: ‘Die de schuldige geenszins onschuldig houdt.’ Het loon van de zonde is de dood.

    Alleen

    Straks, in het eindoordeel, staan goddelozen voor het eerst werkelijk alleen. Zij kennen de gemeenschap met God niet en missen daardoor werkelijke gemeenschap met elkaar. Wij staan daar persoonlijk, en buiten Christus werkelijk voor eigen rekening.

    De Heere volgde de hele weg van de goddeloze. Hij kende zijn weg, lezen we in deze eerste Psalm. Ook bij goddelozen legde Hij de wet op de bodem van het hart. Iedereen heeft het besef dat Iemand onze norm en oorsprong is, zeker als het gaat om volmaakte heiligheid en rechtvaardigheid. Wie dit echter niet onderkent en weigert te buigen voor de Heere, zal dan een rechtvaardig oordeel treffen. De Rechtvaardige verschijnt dan als Rechter; en verdoemt.

    Aangrijpende beelden maken het oordeel duidelijk. Het kaf dat wegstuift op de wind laat zien dat er werkelijk niets van waarde is wat overblijft. Men ‘gaat te gronde’. Zij die de Heere verlaten, zullen omkomen. Het grondwoord dat voor ‘ondergaan’ wordt gebruikt, komt overeen met wat in Psalm 37:28 staat: ‘Het zaad van de goddelozen wordt uitgeroeid.’ Het vergaat hun als de priesters in Maleachi 2:2: ‘Indien gij het niet zult horen, indien gij het niet zult ter harte nemen, om Mijn Naam eer te geven, zegt de Heere der heirscharen, zo zal Ik de vloek onder u zenden en Ik zal uw zegeningen vervloeken; ja, Ik heb ook reeds elk van hen vervloekt.’ Men verwordt tot niets.

    Verlossing

    Zij gaan, naar Christus’ woorden, over van het aardse leven in de eeuwige pijn. Waar angstig geschreeuw en tandenknarsende spijt alles overheerst. Een vruchteloze halm die knakt, wegstuift en verbrandt. Aangrijpend! Wie kan er zonder huivering spreken over de hel?

    Als je dat op je laat inwerken, besef je dat er redding nodig is. Als je bekneld zit in een zondig leven, heb je verlossing nodig. Redding, bij God vandaan. Zodat je niet meer voor eigen rekening staat. Alleen dan ben je welgelukzalig! Schuilend achter Christus bloed; van zonden vrij. De stokbewaarder vroeg wat hij moest doen om zalig te worden. Het antwoord luidde: geloof in de Heere Jezus Christus en je zult zalig worden (Hand. 16).

  • Kleine kinderen kun je aan de hand meenemen naar de kerk. Ze gaan mee en voelen zich vertrouwd in de gemeenschap. Zij kunnen zich nauwelijks anders voorstellen, dan iedere zondag de diensten mee te maken in de eigen gemeente. Bij het ouder worden gaan kinderen al meer op eigen benen staan. Onderdeel van dit proces is exploratie, het verkennen van de wereld om hen heen. Een deel van de jongeren voelt zich thuis bij het kerkelijk leven waarbinnen zij gebakerd zijn. Anderen weken langzaam los van de kerk en laten de kerkgang voor wat het is. Tenslotte is er een deel dat kerkelijk eigen wegen zoekt, maar nog wel trouw kerkdiensten bezoekt.

    Op zichzelf mag het dankbaar stemmen dat de 19-jarige dochter op zondag naar de kerk gaat. Zij had dit ook achterwege kunnen laten. In Amsterdam is er immers niemand die haar controleert of zij nog wel eens een kerk van binnen ziet. Tegelijkertijd geeft de situatie zorg voor de ouders, omdat dochterlief gemeenten bezoekt die van een andere signatuur zijn dan zij voorstaan. Inderdaad is hier sprake van gripverlies.

    Korte tijd woonde ik op kamers in Ede, toen ik als leerkracht in Wekerom begon aan mijn loopbaan. Door het opengeschoven raam hoorde ik daar eens een gesprek aan tussen een ouderling van de plaatselijke Hervormde gemeente die een inschrijving had ontvangen van Ă©Ă©n van mijn huisgenoten. Door verhuizing naar Ede was zij bij hem op de lijst terecht gekomen. Hij sloeg de stappen van een e-mail sturen of een telefoontje plegen over; en belde rechtstreeks aan. Zo was er direct contact. Ik vond dat mooi. Zo probeer je als kerkelijke gemeente in verbinding te stappen met een nieuwe plaatsgenoot.

    Wellicht dat de ouders van de 19-jarige studente contact kunnen opnemen met de kerkenraad van de gemeente die verantwoordelijk is voor het grondgebied waar zij woont. Hoewel zij nu niet ingeschreven staat in die gemeente, kan desbetreffende kerkenraad wel pastoraal bijstaan. Tevens kan ze wellicht meedraaien met de catechisaties, zodat er een band ontstaat met leeftijdsgenoten van dezelfde kerk in de hoofdstad. Ongetwijfeld komt ze daar nog meer studenten tegen.

    Overigens, ik mag aannemen dat de 19-jarige dochter geregeld de weekenden thuis is. Daar kunnen ouders uiteraard het nodige in betekenen; door een sfeer van openheid, hartelijkheid en geborgenheid. Op die manier blijft de binding met de thuisgemeente in takt, indien mogelijk gecombineerd met verbindend verenigingsleven. Ik hoorde recent van een wijkouderling die een student bezocht in zijn studiestad. Deze man ging een paar extra mijl, met een doel voor ogen. Hoe mooi is dat.

  • Vrucht

    Dit leven in navolging brengt vruchten voort. Niet omdat we goede prestaties gaan leveren voor God. Alsof wij iets van beneden doen voor Hem daarboven. Het is precies andersom. De Heere wekt zelf de behoefte in ons om Hem te dienen. Wie in Christus wordt ingeplant als een tak in een wijnstok, leeft voortaan van de sappen die uit Zijn stam komen. Dit betekent dat je een vernieuwd leven ontvangt vanuit Hem. Daardoor word je denken en doen vernieuwd. Het voorbeeld dat de dichter van Psalm 1 hierbij gebruikt, is dat van een boom die aan een stromende beek is geplant. Die draagt vrucht, dankzij het water dat voeding geeft.

    In MattheĂŒs 25 laat Jezus zien hoe deze vruchten eruitzien. Het zijn niet altijd bewuste activiteiten die christenen doen, om daarmee aan hun Zaligmaker te tonen dat ze dankbaar zijn. Nee, het zijn liefdedaden die opwellen vanuit een geliefd hart. Dat wordt concreet in het geven van een beker koud water aan iemand in nood. Het opzoeken van gevangenen. Het delen van je bezittingen. Geven om niet. DĂĄt is waar Christus op terugkomt bij het laatste oordeel, zo blijkt uit de gelijkenis die Jezus daarover vertelt. Waarbij de rechtvaardigen Hem verbaasd zullen aankijken: ‘Hebben wij dat voor U gedaan?’

    Bergrede

    In de Bergrede vertelt Jezus ook over vruchten die gelovigen voortbrengen (Matth. 5:1-12). Daar zegt de Zaligmaker dat die mensen zalig zijn, die anders zijn dan de mensen om hen heen. Zalig zijn de armen van geest, zalig zijn zij die treuren, zalig zijn de zachtmoedigen. Maar ook zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Zij worden barmhartig, rein van hart en vreedzaam. Ook als hun dat heel veel of zelfs alles kost. Het woord ‘zalig’ dat in Psalm 1 ‘diepgaand en duurzaam geluk’ aangeeft, komen we dus ook tegen in de Bergrede. Hier is het bedoeld als aansporing.

  • Uitgeademd

    In 2 TimotheĂŒs 3:16 staat dat de hele Schrift door God ingegeven is. In de grondtaal staat voor ‘ingegeven’ het woord theopneustos. Dit wordt ook vaak vertaald door ‘geĂŻnspireerd’.Maar het kan beter vertaald worden als ‘uitgeademd door God’. Hij is de Oorsprong, de Bron van wat mensen schreven. Daarom is het Bijbels om te zeggen: ‘De Heere spreekt’, waarbij meeklinkt dat wat je uit de Bijbel aanhaalt het uitgeademde Woord van God is.

    Bijbels leren denken begint met trouw lezen. De duinen die een stevige zeewering vormen, zijn niet op Ă©Ă©n dag aangespoeld. Nee, zandkorrel na zandkorrel is het zand aan komen spoelen en waaien, tot een stevig duin ontstond. Zo is het ook met kennis: deze neemt gaandeweg toe. Dit vraagt dus om aanhoudend lezen. Petrus van Maastricht zegt daarover: ‘Laten wij boven alles het Boek van de Schrift gedurig en godvruchtig opslaan. Waarin God, zoveel mogelijk is, Zich zeer volkomen en volmaakt aan ons openbaart, zodat iedere bladzijde daarvan God uitroept en aanwijst.’

    Persoon

    In de huidige ervaringscultuur wordt Bijbellezen geregeld verbonden aan ‘de ervaring dat de Heere antwoord geeft’. Inderdaad is het zo dat de Heere door Zijn Woord spreekt en richting geeft in het leven, soms door specifiek antwoord te geven op vragen of dilemma’s die lezers bezighouden.

    De Bijbel is echter niet allereerst een Boek om antwoorden in te vinden. De Schrift spreekt namelijk over een Persoon, Die gestalte krijgt in het gehele Woord van God. Dit betekent dat lezers zich al lezend af dienen te vragen: Hoe zie ik het handelen van de Heere in dit Bijbelgedeelte, toen en daar in die situatie? Wat zegt dit over Wie de Heere is? Wat leer ik hiervan over Wie Hij is en hoe Hij handelt?

    Van daaruit kan een persoonlijke toespitsing ontstaan. Maar dan wel in die volgorde. Zo ontstaat een Bijbels Godsbeeld en voorkomen we dat wij ons een beeld van God vormen naar onze maatstaven.

    Dieper kennen

    Je leest dus de Bijbel omdat je de Heere dieper wilt leren kennen. Daardoor verandert je denken. Tegelijkertijd heeft dat gevolgen, door de vernieuwende werking van Gods Geest. Je gedrag verandert, omdat je denkt vanuit de vraag: ‘Heere, wat wilt U dat ik doen zal?’ Het ene vloeit uit het andere voort. De opbrengst daarvan is diepere kennis van God en een godvruchtiger leven voor Zijn aangezicht.

  • Wilt gij achter Jezus komen,
    Neem op uw kruis;
    Wat u beven doe en schromen,
    Volg Hem naar huis.
    Neem uw kruis en volg uw Koning,
    Blik naar omhoog,
    Over ’t kruis rust op Zijn kroning,
    Mens, dan uw oog.

    ’s Meesters eis is zelfverlooch’ning;
    Neem op uw kruis;
    Luister naar geen zinsbegooch’ling;
    Volg Hem naar huis.
    Neem uw kruis en volg uw Koning,
    Blik naar omhoog,
    Over ’t kruis rust op Zijn kroning,
    Mens, dan uw oog.

    Wat u dreige of nederbuige,
    Bid en weĂȘrsta;
    Jezus van uw strijd getuige,
    Spreekt: “Volg Mij na.”

    Neem uw kruis en volg uw Koning,
    Blik naar omhoog,
    Over ’t kruis rust op Zijn kroning,
    Mens, dan uw oog.

    (Johannes de Heer)

  • Daar is eerst de ram. De HEERE voorziet, zoals Abraham zei, Zelf in een lam ten brandoffer. Daar ontstaat een spreekwoord: „Op de berg des HEEREN zal het voorzien worden." God Zelf heeft deze berg begeerd ter woning, om aldaar geĂ«erd Zijn heerlijkheid te tonen. De gedurige offers en het enig offer op deze berg — eeuwenlang en voor eeuwig.

    Dan de belofte Gods vermeerderd. Nog eens het zaad vermeerderd, maar nu met de belofte erbij, dat Abrahams zaad, IzaÀks zaad, de poorten zijner vijanden erfelijk zal bezitten. Aan het Israël Gods, de kerk van Christus, schoon altijd en overal veracht en bestreden, zal de overwinning gegeven worden. Anderen verliezen winnend, maar Gods volk, Gods ware kerk, wint verliezend. Door de eeuwen heen de veste van de vijanden bezitten!

    Heeft God herhaalde malen de belofte gegeven, thans bevestigt Hij Zijn beloften voor het zaad onder Ă©de. God heeft niets boven Zich om te zweren, daarom zweert Hij bij Zichzelven. Hij zweert bij Zijn leven, 'k Zou geen God zijn, 'k zou ophouden God te zijn, als niet in uw zaad alle geslachten van het aardrijk gezegend zouden worden. „Omdat Abraham aan Gods stem gehoorzaam geweest is." God doet grote wonderen, maar het geloof en zijn gehoorzaamheid doen ook grote wonderen. De gehoorzaamheid aan God overwint de wereld.

    Dan keert Abraham terug naar de jongens... mĂšt IzaĂ€k— zijn zoon. En zij woonden te Berseba bij de put van de eed. Wonen onder Gods eed. En het slot van het hoofdstuk meldt de geboorte van Rebecca uit Nahor. En God gaat het geslacht van IzaĂ€k bouwen uit een heilig huwelijk.

    Gereformeerd Weekblad, 1977.

  • Zonder God

    Zij die zonder God leven, zijn druk met deze aarde en met zichzelf. Dan denk je zoveel mogelijk aan het hier en nu; en zo weinig mogelijk aan de eeuwigheid. Dit wil niet zeggen dat er helemaal geen gesprek is over de tijd na de dood. De populaire Nederlandse vlogger Kalvijn geeft daar woorden aan in zijn lied ‘De missie’. Hij zegt hierin dat vandaag zomaar de laatste dag van je leven zou kunnen zijn. Daarom wil hij eruit halen wat erin zit, zolang de tijd tikt. ‘God verbiedt wat we allemaal doen, maar alsnog wil ik never nooit meer terug naar toen. Met een glimlach gestrekt in m’n kist. Zo zie ik het en dat is wat het is. De tijd tikt door, ja vergeet dat niet. Op een dag ben je weg, met of zonder niets.’ Aangrijpend hoe hij door zijn woordgebruik zelf vraagt om de verdoemenis. Wie dit luistert, zingt dit onbewust of bewust mee. Een gebed om je eigen ondergang!

    Zo heftig als Kalvijn er woorden aan geeft, klinkt het meestal niet in gewone gesprekken. Maar toch is dit wel het denken van onze eeuw: haal eruit wat erin zit, zolang je leeft. En dit beĂŻnvloedt ons veel dieper dan wij vaak toegeven. Wie zich thuis voelt in deze wereld bevindt zich in de kring van deze goddelozen, die geregeerd wordt door de overste van de lucht, de duivel.

    Wijzen

    In de kring van goddelozen bevinden zich niet alleen grove zondaars, maar ook wijze mensen. Achitofel, die Absalom raad gaf tegen David, was buitengewoon intelligent. Hij kon goede tips geven om een situatie beheersbaar te houden. De oudsten die meewerkten met koningin Izebels plannen tegen Naboth kregen niet zonder reden een leidinggevende positie. Ze hadden grote talenten. Toen het er echter op aankwam, kozen zij voor hun positie ten koste van het recht. Daarmee bleken ze niet wijs, maar dwaas. Ze kozen namelijk voor mensen in plaats van voor de wil van God.

    Als we niet op God gericht zijn, zijn we goddeloos. Dan zijn zelfs onze goede werken een slag in de lucht. En ze houden daarom geen stand in de eeuwigheid. Het is kaf op de wind. De goddelozen vergaan met hun werken. Wie daar niet doorheen ziet, is betoverd door het denken van deze eeuw. Bezet met de tijdgeest, maar niet bewoond door de Heilige Geest. Een verblinding die alleen het Woord kan doorbreken.

  • Gods Geest zweeft over ’t vaderwoord,
    Zijn waarheid woont daarin,
    En wekt, waar ook Zijn schijnsel gloort,
    Een nieuwen levenszin.

    De vaderhand, die uit genĂą
    Zoo trouwen gids ons gaf,
    Komt zwakken met Zijn kracht te sta,
    Hen steunend als hun staf.

    Heb dank, o God, uw kostb’re gift
    Maakt rijk voor de eeuwigheid,
    Waar ’t woord, in ’t hart diep ingegrift,
    Ons voor uw komst bereidt.

  • Wie en hoe God is

    Hoe is Hij dan? De Heere geeft in de Bijbel uitleg over Wie en hoe Hij is. Toen Mozes leidinggaf aan het volk Israël had hij geen Bijbel. De eerste boeken van de Bijbel zijn immers door hem geschreven, op basis van wat eeuwenlang mondeling werd overgedragen. God spreekt Zelf tot Mozes. Als de leider van het Joodse volk voor de tweede keer op de berg Sinaï komt, nadat het volk ernstig tegen de Heere zondigde, vertelt de Heere over Zichzelf aan Mozes. Als je iemand beter wilt leren kennen, vraag je hem of hij iets over zichzelf wil vertellen. De Heere plaatst Mozes in de spleet van een spelonk en gaat aan hem voorbij. Mozes kan enkel Zijn achterste delen zien. Als de Heere voorbijgaat, vertelt Hij aan Mozes over Zijn karakter. Hij openbaart Zichzelf. De Heere vertelt over Zijn eigenschappen. Dat is vergelijkbaar met een kennismaking tussen geliefden die meer over elkaars karakter willen weten. Die stellen elkaar de vraag wat voor eigenschappen ze hebben.

    In Exodus 34: 6-7a lezen we: ‘Als nu de Heere voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: ‘Heere, Heere, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid. Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft. Die de schuldige geenszins onschuldig houdt.’

    Deze woorden keren tot vijf keer toe terug in het Oude Testament. Blijkbaar vindt de Heere het belangrijk om steeds weer te herhalen Wie en hoe Hij is. Zodat we het steeds dieper gaan beseffen. Wil je weten hoe God is? Laat dan de woorden die de Heere tegen Mozes zei diep op je inwerken. Zo is God.

    Verwacht

    De Heere openbaart in de Bijbel niet alleen hoe Hij is, maar ook wat Hij van ons verwacht. De Tien Geboden zijn Gods norm voor ons leven. Jezus vat deze geboden samen als Hij zegt: Heb God lief boven alles en de naaste als jezelf. In de spiegel van Gods wet leren we Hem kennen in Zijn heilige volmaaktheid. De Heere houdt het alleen uit met mensen die heilig zijn, zoals Hij.

    Wij zijn echter allerminst heilig, sinds we zondigden. Elke dag maken we dat nog erger. De Heere zond ons Iemand Die was zoals Hij wil dat mensen eigenlijk zijn. In Christus kwam de volmaaktheid voor ons tot leven. Wie Jezus leerde kennen toen Hij op aarde was, ontdekte dat Hij al Gods geboden hield.

    Eenzelfde volmaaktheid eist Hij ook van ons. Voel je de machteloosheid opkomen? Wie kan dan zalig worden? Tegenover Zijn eis plaatst de Heere echter Zijn barmhartigheid. Genade begint dus niet in de kribbe, maar al veel eerder in Gods Zelfopenbaring aan Mozes, in werkelijkheid echter al voor de schepping. De Heere maakte een reddingsplan voor verloren zondaren. Christus gehoorzaamt Zijn Vader en wil na de val van de mens Zelf voor hen instaan. Van eeuwigheid heeft de Heere lief. Hij kent hen die de Zijnen zijn. De volmaakt Rechtvaardige rechtvaardigt onrechtvaardigen ten koste van Zichzelf. Hij betoont geen barmhartigheid op grond van wat wij doen, maar Zijn barmhartigheid vloeit voort uit Zijn genade om Christus’ wil.

    Gezaligd worden

    Als Jezus op aarde is, ontmoet Hij een nette jongeman. De jongeman doet erg zijn best om Gods geboden te houden. De mensen vinden hem een voorbeeldige gelovige. Ze kunnen hem niet betrappen op zonden. Jezus ziet echter dwars door de mooie buitenkant heen. Hij weet dat de jongen netjes leeft. Dat raakt de Heere Jezus zo, dat de Bijbelschrijver aangeeft dat Jezus Hem daarom liefheeft.

    Toch is de jongen niet volmaakt. Hij houdt meer van zijn geld dan van God. Daarom zegt Jezus: ‘Verkoop alles wat je hebt, geef het aan de armen en volg Mij.’ En dan wordt de jongeman verdrietig. Dat kan hij namelijk niet, dat bevel gaat hem te ver. Hij gaat terug naar huis en leeft vroom verder. Deze jongen is wel vroom, maar niet welgelukzalig. Waarom niet? Omdat hij de wet liefheeft, maar niet het Evangelie. Iets doen voor God, dat past wel bij hem; maar alles loslaten en Christus volgen niet. Hij wil zichzelf zalig maken, maar niet gezaligd worden.

  • Aan de ene kant zien we iemand die Gods wet liefheeft en dag en nacht handelt en wandelt vanuit de bekoring van Gods Woord. Hij bloeit als een boom aan het water.

    Aan de andere kant zien we iemand die zichzelf liefheeft en die zit, staat en wandelt met hen die zonder God leven. Hij verwaait als kaf op de wind.

    De poort van het boek Psalmen geeft dus een doorkijk op vruchten en korenhalmen die rijpen voor de oogst. Bij de oogst zullen de vruchten en het afval definitief van elkaar gescheiden worden.

    Zalig

    De man die de Heere vreest wordt door de psalmdichter ‘zalig’ genoemd. Dit wordt in het Hebreeuws weergegeven door een overtreffende trap: ‘welgelukzalig’. Het woord betekent: ‘diepgaand en duurzaam geluk’. Jezus gebruikt hetzelfde woord voor ‘zalig’, maar dan in het Grieks, in de Bergrede (Matth. 5:1-12). Ook de Psalmdichters gebruiken het woord geregeld, zoals in Psalm 32: ‘Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is.’

    Het gaat om iemand die zich in een volmaakt gelukkige positie bevindt. Hij staat niet meer voor eigen rekening, maar gaat schuil achter de gerechtigheid van de enige volmaakt Rechtvaardige, Jezus Christus. Door genade wordt deze gelovige Zijn beeld steeds meer gelijkvormig. Dit blijkt vooral uit wat de man niet en wat hij wel doet. Hij is gegrepen door het Woord. Zijn concreet geleefde bestaan is daar een toonbeeld van. De Heilige Geest vormt en vernieuwd hem van binnenuit.

    Volzalig

    Dat kan dus blijkbaar: in dit leven een ‘zalige’ zijn. Kan jij je dit voorstellen? Dit betekent niet dat een christen na ontvangen genade geen zonde meer doet. We blijven zondaar tot onze laatste ademhaling. Als je echter geborgen bent in Christus, ziet de Heere je als iemand die ‘welgelukzalig’ is, vanwege het offer van Christus. In Hem ben je zalig.

    Tegelijkertijd word je hier op aarde steeds weer verleid tot zonde. Hoewel je dit niet meer wilt. Paulus zegt dat hij het goede wil doen, maar dat het kwade hem bijligt. Het goede dat hij wil, doet hij niet. Het kwade dat hij niet wil, dat doet hij. Dat is een worsteling!

    De dichter van Psalm 1 laat zien dat iemand die genade vindt in Christus, steeds meer op Hem gaat lijken. Daar zorgt de Heilige Geest voor. Van binnenuit krijg je een groeiend verlangen om heilig te leven. Als een rechtvaardige, omdat je Gods geboden liefhebt.

  • Een gewaardeerde pastor buiten de deur, maar geestelijk moeilijk bereikbaar voor gezinsleden. Althans, zo lijkt het. Deze ervaring is niet uniek. Geregeld merken kinderen op dat ouders zich buitenshuis openhartiger uitspreken over het geestelijk leven dan thuis.

    In je eigen gezin ontstaat door de jaren heen bepaald gewoontegedrag. Over sommige onderwerpen wordt openhartig en enthousiast gediscussieerd. Andere onderwerpen komen minder aan de orde, of hooguit voorzichtig tastend. Als het gesprek over geloof en geloofsbeleving geen plek had in de opvoeding van kinderen, valt het niet mee daar later mee te beginnen. Zowel voor kinderen als ouders is dit onontgonnen terrein. Je weet niet goed hoe de ander zal reageren. Daarbij ben je zelf ook niet altijd in de stemming om je hart op tafel te leggen.

    De vader in kwestie is in een bepaalde fase van zijn leven tot geloof en bekering gekomen. Dit kwam tot uiting in een andere gerichtheid, een andere grondhouding. Ongetwijfeld heeft het gezin dit gemerkt. Al was het alleen al omdat er andere keuzes werden gemaakt dan voorheen. Prioriteiten veranderden. De vraag kwam centraal te staan: ‘Heere, wat wilt U dat ik doen zal?’ Voor de mensen buiten het eigen gezin, de gemeente, werd dit onder andere zichtbaar in de avondmaalgang. Na verloop van tijd kwam hij op tweetal en tenslotte in de kerkenraad.

    In de publieke verantwoordelijkheid van het ambt wordt verwacht dat een ambtsdrager een vrij gebed doet en een stukje uit de Bijbel kan toelichten met zorgvuldig gekozen woorden. Tevens gaat hij op huisbezoek en wordt vanuit zijn rol verwacht dat hij het gesprek op geestelijk terrein brengt. De druk van het ambt brengt met zich mee dat hij dit doet. Ook al ziet hij er soms erg tegen op, of valt het soms niet mee. Na verloop van tijd ontstaan er vertrouwensrelaties en weet men hem voor pastoraat te vinden.

    Blijkbaar kan dit ongelijk oplopen met thuis. Dan word je buiten de deur een man die beschikbaar is voor een ontmoeting op het hart, terwijl men thuis een drempel ervaart. Binnenshuis ziet men daarbij meer dan anderen, die hem privé niet kennen. Thuis is hij niet altijd de evenwichtige, pastoraal bewogen en troostende ambtsdrager. Hij is gewoon een mens, met alle onhebbelijkheden die daarbij horen.

    Eerlijk gezegd denk ik dat er maar Ă©Ă©n manier is om dit te doorbreken. Dat is door met je vader op pad te gaan en op een vertrouwelijk moment je ervaring te delen. Hij kon dan wel eens de pastor blijken te zijn, waar je zo op hoopte. Er zijn twee mensen nodig, om een impasse te doorbreken.

  • Vader en zoon

    Dan komt er een nieuwe beproeving. IzaĂ€k spreekt tot zijn vader: „Mijn vader." Wat een tere verbondenheid. Niet: vader, maar „mijn vader". Die je liefhebt. De liefde is wederzijds. Het is, alsof de jongen voelt, dat zijn vader wat heeft.
    „Mijn vader." Dit was niet alleen kinderliefde en kinderlijke eerbied, maar daar was tussen die beiden ook geloofsverbondenheid. De vader der gelovigen heeft een gelovige zoon. Dit is de eerste van Abrahams geestelijke kinderen! Kostelijk, als er een geestelijke band is tussen ouders en een kind!
    „Zie hier ben ik, mijn zoon", wordt ook nu Abrahams stereotype antwoord. Dat wil zeggen: „Mijn zoon, ik ben tot uw dienst." Gewone vragen mag een kind aan zijn vader vragen, maar zeker vragen omtrent de religie, in dit geval het offer. Kostelijk, als een zoon met zijn vader over de religie praat, over het offer.

    Offer
    Abraham zegt: „Als wij daar zullen aangebeden hebben." Maar IzaĂ€k begrijpt, dat er ook geofferd zal worden. Hij weet niet, dat hij dat offer zal zijn. Hier is het vuur — dat was wat zijn vader droeg — dat noemt hij eerst — en het hout. Het mes noemt hij niet. „Maar waar is het lam ten brandoffer?" Netelige vraag voor Abraham. „Mijn zoon, dat zijt gij", dat durft of wil Abraham niet zeggen. Hij geeft een ontwijkend antwoord. „God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon." Het is wel een ontwijkend antwoord, maar geen diplomatiek antwoord. Het is zelfs een profetisch antwoord! Zo gingen die beiden samen. Onder het woord van de profetie. Onder het woord van het geloof. Lezer, onder de profetie, onder het geloof, is elk pad begaanbaar.


    Dan bouwt Abraham een altaar van aarde, naar Gods voorschrift. Aarde voor aarde, steen voor steen bouwt hij aan het altaar voor zijn zoon. Wat een geloofsdaden, niet? Op de plaats, die God gewezen heeft. Hetzij door de schechinah, de vuurzuil Gods, hetzij door innerlijke inspraak. Hij legt het hout, schikt het. En bond zijn zoon IzaĂ€k. Hij zal het nu aan IzaĂ€k gezegd hebben, of hij zegt het niet. Dan heeft IzaĂ€k het begrepen uit deze zichtbare aanwijzing Gods. Wat een geloofsdaden van Abraham, maar ook van IzaĂ€k. Daar is iets van de bereidwilligheid van Christus in die jongen. „Die zijn leven zal verliezen om Mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal het behouden."

    Gebonden
    Hij laat zich binden. Zoals Christus later. Hij had natuurlijk zijn oude vader kunnen weerstaan, maar ook IzaÀk is offerbereid. Dat is de genade van Christus. Sommigen hebben zich door het geloof overgegeven.

    Abraham strekte zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten. Daar hebt u het geloof: getrouw tot in de dood! En dan komt God. Hij zendt zijn Engel. Dat is de ongeschapen Christus, de Christus voor Zijn vleeswording: „Abraham, Abraham!" En weer zei hij: „Zie, hier ben ik." En dat is weer de heilige Abraham: Altijd tot Uw dienst. „Strek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets; want nu weet Ik, dat gij godvrezende zijt en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden."

    Dat is de God van de geloofsbeproeving: Hij laat het water wel tot aan de lippen komen, maar er niet over. Hij heeft dit aan de Vader van de gelovigen tot een voorbeeld gezet en daarmee al diens zaad, wat Hij doen zou, als Hij Zijn enige Zoon, die Hij liefheeft, tot een offer zou stellen tot verzoening voor de zonden.

    Gereformeerd Weekblad, 1977

  • Ook onze tijd kent haar ‘gildes’. Belangenorganisaties van allerlei snit en overtuiging zetten zich in voor de vorming van groepen mensen in de samenleving. Zowel in het zakelijke als in het maatschappelijke leven hebben we blijkbaar de behoefte ons te organiseren. Het ‘samen staan we sterk’ zit in ons bloed, niet in het minst wanneer we een gezamenlijke vijand signaleren. Als Ă©Ă©n man sluiten zich terstond de gelederen. EĂ©n voor allen, allen voor Ă©Ă©n. Eerlijk gezegd houd ik daar wel van.

    Er is echter ook een type mensen dat zich niet in een gilde laat verenigen. Dit zijn de zogenaamde ‘keurmeesters’. Ik kom ze tegen in de samenleving, op internetfora en bij kerkelijke activiteiten. Het zijn aardige mensen met een sterk analyserende blik. Meestal zien zij de zaken scherp. Feilloos weten ze de goede en kwade zaken te onderscheiden. Zodra ik hun cirkel van nabijheid binnentreed, word ik geconfronteerd met hun allesomvattend wereldbeeld. Messcherp licht men toe hoe de zaken er voor staan en ‘wie’ of ‘wat’ er totaal niet deugt. Tot zover kan ik dit over het algemeen prima volgen. Elke criticus raakt immers een kern, voor vrijwel elke overtuiging is iets te zeggen.

    Logischerwijs vraag ik de keurmeester in kwestie vervolgens wat hij persoonlijk aan de volgens hem nijpende situatie gaat doen. Misstanden of verbeterpunten signaleren is Ă©Ă©n. Je verantwoordelijkheid nemen en de eerste stap in een mogelijke oplossingsrichting zetten, dat vraagt veel meer. De meeste keurmeesters kijken mij op zo’n moment wat verward aan. Alsof ik mijn vraag in het Chinees of Russisch uitsprak. “Ja hoor eens Steven, maar daar ben ik toch niet verantwoordelijk voor? Ik kan toch niet de hele wereld op mijn nek nemen?”

    In Refoland hebben we aan keurmeesters geen gebrek. Gehuld in nette pakken of vale spijkerbroeken doen ze trouw hun werk. Keuren, keuren en nog eens keuren. Alles wat over de lopende band aan komt rollen wordt opgepakt, bekeken en beoordeeld. En laat ik mijzelf insluiten, ook ik val regelmatig in dit zwaard. “Als ik, dan
” Welnu keurmeesters, pak de handschoen op. Draag actief je persoonlijke verantwoordelijkheid. Ieders mening doet er terdege toe, maar leen ons dan ook je schouders!

    Deze column van mijn hand werd in 2013, dus 11 jaar geleden, gepubliceerd in het Reformatorisch Dagblad.

  • Als ik maar weet, dat ook voor mij,
    De Heer aan ’t kruishout stierf;
    En dat de Heiland ook voor mij,
    Een levenskroon verwierf.
    Nader tot U, nader tot U,
    Nader mijn Heiland tot U;
    Als ik maar weet, dat alles hier,
    Mij nader brengt tot U.

    Als ik maar weet, Uw liefde o Heer,
    Vertroost mij dag aan dag;
    Dan juich ik voort, wat ook mijn lot
    Op aarde wezen mag.
    Nader tot U, nader tot U,
    Nader mijn Heiland tot U;
    Als ik maar weet, dat alles hier,
    Mij nader brengt tot U.

    Als ik maar weet, ook als op aard’
    Mij droefheid wacht of kruis;
    Dat ieder kruis mij nader brengt
    Bij ’t eeuwig Vaderhuis.

    Nader tot U, nader tot U,
    Nader mijn Heiland tot U;
    Als ik maar weet, dat alles hier,
    Mij nader brengt tot U.

  • Toch is het niet zo dat Job een voortdurende rustige omgang met de dingen kent. In het begin van Job 3 horen we hem zijn geboortedag verwensen. Hij gaat door een inktzwarte nacht en spreekt de gevoelens die daarmee samenhangen uit. Blijkbaar kan dit, dat Godsvertrouwen en een diepe ervaring van donkerheid elkaar opvolgen. Zo op de berg, zo in het dal. Terwijl de Heere onveranderd Dezelfde is.

    Niet al de wegen die de Heere met ons gaat, zijn voor ons begrijpelijk. Soms blijft een helder antwoord uit, als het gaat om de ‘waarom’ vraag. Dwars door de stormen heen, blijkt de Heere echter wel het roer te houden. Hij is altijd groter dan de nood, Zijn kracht is sterker dan het geweld.

    Het dal van verlies en rouw kan samen gaan met diepe gevoelens van gripverlies en onzekerheid. In dit dal worden we geregeld overspoeld door gevoelens van verlatenheid of onbegrepenheid. Tegelijkertijd is het zo dat juist dergelijke periodes ons een nieuw zicht op de Heere kunnen geven. In de crisis leren we Hem op een nieuwe manier verstaan. Eigenschappen van God waar we eerder minder zicht op hadden, komen nu helderder in het licht. Voor wie werkelijk leeft van genade, is de crisis vaak als een kronkelweg die leidt tot een dieper verstaan van de Heere. Hoe bochtig de weg ook blijkt, Hij is erbij. Groter dan de Helper, is de nood toch niet.

    Hier wordt een kloof zichtbaar tussen religieus leven in uiterlijke vorm, of werkelijk omgaan met de Heere. Wie enkel religieus leeft, maar niet werkelijk Christus’ voetstappen drukt, zal in de crisis de Heere de rug toekeren. Job toont ons echter dat hij zwarte dieptes kent, maar uiteindelijk toch komt tot de belijdenis: ik weet Mijn Verlosser leeft.

  • Geen uitleg

    Abraham antwoordt niet. De stille man, de grote zwijger uit het Oude Testament, spreekt niet tegen. God heeft hem dit gezegd. Hij vraagt ook geen tekst en uitleg. Hij heeft God ontmoet. En God heeft tot hem gesproken. Zal hij God antwoorden? Zal hij God ter verantwoording roepen? Abraham geloofde God onvoorwaardelijk. Er staat alleen, dat hij 's morgens vroeg op stond. Er staat niet dat hij die nacht niet geslapen heeft. Ook niet, dat hij wél geslapen heeft. Hij stond alleen maar vroeg op.


    God dienen, dat betekent niet lui zijn. Vroeg tot Zijn dienst, ook als Hij het zwaarste van iemand vraagt. Zelf zadelt hij de ezel. Zelf neemt hij twee van zijn jongens mee. — En IsaĂ€c — Twee knechten en zijn zoon. Zelf kloofde hij het hout, waarop het offer gebracht moet worden. Dat is wat! Wat een geloofsgehoorzaamheid. Wat een gedachte voor Abraham. Er staat niet, of hij met Sara overlegd heeft. En hij ging naar de plaats, die God hem gezegd had. Op de derde dag zag hij die plaats van verre. Dat is wat: hij mocht als eerste de plaats zien van het offer, als de vader van de gelovigen! Hij mocht als eerste de plaats zijn waar zo veel duizenden de ogen van het geloof op richten zullen. Maar dat wist Abraham nog niet. En Abraham zweeg stil, dragend zijn last, Gods last.

    Beloften

    Dan laat Abraham de jongens met de ezel achterblijven. „Ik en de jongen zullen heengaan tot daar. Als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren." Zou Abraham niet geloven in het offer zijns zoons? Zou God het niet menen? Of zou door hem heengloren het geloof, dat God hem uit de doden zou weergeven? Ik geloof het laatste. Deze zoon had God hem beloofd. Uit hem had hij overvloedig zaad beloofd. Zouden Gods beloften hun vervulling missen? Dat kon niet zijn! Al moet het dwars door de dood heen, „Ik en de jongen komen weder". Hebreen 11 : 18 zegt dat!